Achtergrond

Hoofdredactioneel: Toegeeflijk

Het recital dat pianist Grigory Sokolov vorige week in De Doelen gaf, was in meerdere opzichten zeldzaam. Het was niet alleen buitengewoon goed, maar hield veel toeschouwers ook vijf toegiften lang in de zaal. Toch best uniek voor het doorgaans zo zuunige Hollandse publiek. Misschien iets om vaker te doen?

Een toegift heeft in mijn ogen een speciaal karakter. Het is alsof artiest én publiek na de laatste noot van het op papier gedrukte programma ‘ontladen’, waardoor alles wat volgt op een andere manier gespeeld en gehoord wordt. Ontspannender, als het ware met een glimlach op het gezicht.

Het half uurtje toegiften dat Sokolov afgelopen donderdag aan zijn concert toevoegde, was dan ook een heerlijk half uur. Met dank aan het enthousiast klappende en juichende publiek verzorgde de Rus maar liefst vijf extra geneugten.

Nog nagenietend van zoveel muzikaal plezier vroeg ik me af waarom het niet vaker zo gaat. Als een artiest werkelijk op topniveau staat te spelen of te zingen, dan wil iedereen toch nog wel meer horen? Waarom blijft het dan vaak bij één toegift, de standaard?

Aan de artiesten ligt het niet. Ik hoor wel eens van zangers dat ze drie toegiften klaar hebben liggen. Toch komt het in liederenseries als die in de Kleine Zaal van het Concertgebouw zelden zover. Mijn conclusie: het is toch echt het publiek zelf dat weinig toegeeflijk is.

Wellicht heeft het hele praktische redenen. Lang wachten voor de garderobe of in de parkeergarage is een naar vooruitzicht, dus zijn er altijd wel wat toeschouwers die snel de benen nemen. En als die schaapjes over de dam zijn… Of het zit gewoon niet in onze genen om met applaus en bravo’s te ‘bedelen’ om meer. Ook mogelijk.

Hoe dan ook: de gedachte dat het concert wat de artiest betreft best verlengd kan worden, zou toch aan de echte liefhebber moeten appelleren. Het is als een reuzespannende sportwedstrijd die, als je maar hard genoeg schreeuwt, nog een half uur langer doorgaat.

Laten we daarom harder schreeuwen! Na recitals en soloconcerten van buitengewoon niveau, maar bijvoorbeeld ook na weergaloos gebrachte aria’s in operavoorstellingen. Laten we de toegeeflijkheid van de artiesten beproeven en met gretige teugen genieten.

Dat is trouwens ook heel Nederlands. Hoe meer minuten muziek je los kan peuteren, hoe beter je geld besteed is.

Vorig artikel

Anima Eterna cijfert zich weg voor Mozart

Volgend artikel

Fascinerende Beijing Opera in stukjes

De auteur

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman is journalist en muziekliefhebber. Hij richtte in januari 2009 Place de l'Opera op en leidt sindsdien het magazine.

11Reacties

  1. Basia Jaworski
    16 mei 2012 at 06:45

    Op zijn allereerste solo pianorecital in Amsterdam, heeft Barenboim maar liefst negen toegiften gespeeld. De laatste was voor een praktisch lege zaal, want na iedere toegift ging een deel van het publiek weg.
    Ook typisch Nederlands: staande ovatie (ongeacht of het goed of slecht was) en dan zo gauw mogelijk weg.

  2. Leen Roetman
    16 mei 2012 at 07:11

    In Berlijn (Philharmonie) gebeurt het regelmatig dat de dirigent alleen applaus mag halen (grote eer van het orkest) voor een beperkt overgebleven fanatiek publiek. Het orkest heeft het podium dan al verlaten.
    Ik herinner me dat het RphO ook eens geprobeerd heeft om Simon Rattle alleen het applaus te laten krijgen. Het orkest stond op maar het publiek zag dit als teken dat ze naar huis moesten.

    Ik roep me soms schor …

    De meeste mensen willen gewoon snel naar huis en rennen naar de garderobe.
    (Om de laatste (intercity)trein terug te halen doe ik dat soms ook.)

  3. Sybrand van Dijk
    16 mei 2012 at 08:01

    @ beste Leen. Daar snij je iets aan: de treinen. Ik vind het verschrikkelijk met hoeveel haast het nederlandse publiek zijn muziekzalen uitrent. Alsof de mensen vluchten! Het misgunt de uitvoerenden een royale beloning en zichzelf een nagenot. Maar: jouw argument begrijp ik: de treinen in ons land stoppen er ’s nachts mee. Mede daarom heb ik (veertig voorbij) mijn rijbewijs gehaald. En ren ik nooit meer weg uit de zaal.

  4. Pieter K. de Haan
    16 mei 2012 at 08:57

    Die staande ovaties doen zich inderdaad vrijwel uitsluitend in Nederland voor. Je moet daar overigens wel aan meedoen, want als je voorbuur opstaat moet jij dat ook doen omdat je anders het zicht op de artiest(en) wordt ontnomen. Soms krijg je de indruk, dat een artiest er bij de samenstelling van zijn/haar (korte) programma rekening mee heeft gehouden, dat er nog wel een paar toegiften zullen gaan volgen, maar daar moet dan wel voldoende voor geklapt worden. Niet zelden heb ik ook het gevoel gehad, dat er alleen maar lang geklapt werd om toegiften af te dwingen. Waar voor zijn geld willen is tenslotte ook typisch Nederlands.

  5. Basia Jaworski
    16 mei 2012 at 09:57

    Uit de eerste hand – Thomas Allen had bij zijn echt zeldzame (de eerste, maar dan meteen de laatste) recital in Amsterdam drie toegiften paraat. Hij mocht er een zingen, daarna was het publiek weg.
    Cheryl Studer, toen ze nog echt een wereldster was, zong in het Amsterdamse CGB de laatste scene van Salome. Na afloop zat zij in de artiestenkamer achter een tafeltje, met een stapel foto’s voor zich, op de fans te wachten. Er was NIEMAND! Nou, ja ik was er wel en we hebben lekker gebabbeld, maar zij was in tranen.
    Toen Renee Fleming nog niet DE naam had, heeft zij een liedrecital in de Kleine Zaal gegeven. De belangstelling was nihil en na afloop werd er wel opgestaan maar nauwelijks geklapt. Men vond haar geen liedzanger. Geen toegift.
    En ik kan doorgaan!

  6. JvdBee
    16 mei 2012 at 10:56

    In Barcelona bezocht ik een aantal jaren geleden een uitvoering van Die Walkure. Deze begon gewoon om acht uur en duurde tot half twee (lange pauzes want er moet ook gegeten, gedronken en gekletst worden). Daarna volgde een ovationeel applaus (voor de zangers) en een enorm boegeroep (voor de dirigent waar het publiek een vete mee uitvocht hoorde ik later) van een half uur. Na de voorstelling dromden tientallen mensen voor de artiesteningang. Na een half uur wachten kwamen de eerste zangers. Domingo gaf na afloop meer dan een uur lang handtekeningen en iedereen mocht met hem op de foto. Nog nooit een zanger zo respectvol zien omgaan met zijn publiek. Ondertussen zorgde Domingo er ook nog eens voor dat alles een beetje ordelijk verliep. Twee verlegen Spaanse meisjes met bloemen en een cadeautje werden nadat een groep had voorgedrongen naar voren gehaald. Een blinde Turkse jongen van een jaar of zestien mocht aria voor hem zingen en Domingo zoenen waarop Domingo de jongen liefdesvol omhelsde en hem vertelde dat hij snel een Turk zou zingen (Tamerlano). Dit alles duurde meer dan een uur. Domingo stapte onder ovationeel applaus van het publiek dat de hele avond op de terassen op de Ramblas had gezeten in een taxi. Om half vier schoof ik met een tientallen anderen en een deel van de cast in het cafe op de Ramblas tegenover het Liceu aan tafel voor cava en tappas.

  7. Leen Roetman
    16 mei 2012 at 13:05

    Nederland kent geen opera sterrendom.
    In Italië ben ik met mijn Italiaans vriend een aantal malen Raina Kabaivanska (wordt/werd daar aanbeden) nagereisd en hebben wij haar backstage opgewacht. Met een grote schare fans stonden wij dan lange tijd te wachten totdat wij bij haar werden ’toegelaten’.
    Toen zij in 2002 in Parma afscheid nam van haar allerlaatste optreden in de opera Tosca (Addio a Tosca)werd de zaal helemaal op zijn kop gezet. Regelmatig werd de voorstelling door de zaal onderbroken. Na Vissi d’arte was de dirigent maar op een stoel gaan zitten, want het applaus en geschreeuw bleef maar doorgaan. Die aria moest natuurlijk gebisseerd worden. E unica! E grande! Heerlijke avond.

    Overigens als de dirigent in Nederland het orkest gebaart van hun stoel op te staan voor het applaus, ziet het publiek dat ook als het teken om de benen te strekken. Dan heb je altijd een staande applaus.

  8. kersten
    17 mei 2012 at 10:37

    Mijn, vooral in muzikaal opzicht, allerbeste Così óóit beleefde ik bij de Nat.Reisopera, Enschede 1997: de revolutionaire uitvoering door René
    Jacobs met zijn Concerto Köln. De avond bleek nog een record voor mij in petto te hebben: het kortste en slapste slotapplaus -wel
    staand,ja-, cast en dirigent werden dus ook niet teruggeroepen.

  9. Maria
    17 mei 2012 at 18:01

    Treinen is één ding, maar wat dacht u van de volgende ochtend om 6.30 uur de wekker en om 7.15 uur naar het werk? Op de doordeweekse dagen vind ik het dan ook niet zo erg als ik een beetje bijtijds kan vertrekken. Het is dan al een hele lange dag geweest en morgen weer vroeg op, nietwaar? Ik ga dus het liefst op zaterdagavond of zondagmiddag naar een concert of opera. Dan maakt het niet uit en kan ik mij overgeven aan langdurig geklap en hopelijk een toegift. Veel mensen in het publiek zijn op die dagen ook veel relaxter en hollen niet zo snel weg. Maar op een maandag of dinsdag….

  10. Gerard
    17 mei 2012 at 18:50

    Waarom laten ze een aantal voorstellingen niet een half uur of een uur eerder beginnen? Dan heb je wat meer keus. Het hele gedoe van de late terugreis is voor mij een belangrijke reden dat ik vrijwel nooit meer naar DNO ga.

  11. Pieter K. de Haan
    18 mei 2012 at 09:17

    Voor mensen van buiten Amsterdam, die aangewezen zijn op openbaar vervoer, zou een vervroeging van het aanvangstijdstip van (sommige) avondvoorstellingen inderdaad van belang kunnen zijn. Misschien kan ook dat bijdragen aan een afname van het aantal lege stoelen. Bij “Don Carlo” van afgelopen woensdag waren dat er overigens maar weinig. Opvallend vond ik het vrij korte slotapplaus na zo’n indrukwekkende voorstelling, maar ook dat kan te maken hebben gehad met de laatste trein of bus.