Achtergrond

Richard Strauss en zijn librettisten

150 jaar geleden werd Richard Georg Strauss geboren. Heel het jaar staat zijn oeuvre onder de aandacht van operahuizen en concertzalen. Ook zijn opera’s, waarvan lang niet alle zo bekend zijn, krijgen meer belangstelling. Peter Franken belicht zijn repertoire en zijn librettisten.

Portret van Richard Strauss, door Ferdinand Schmutzer (1870-1928).
Portret van Richard Strauss, door Ferdinand Schmutzer (1870-1928).

In September 1947 vloog Richard Strauss naar London voor een door Thomas Beecham georganiseerd Strauss-festival waar hij zelf drie van zijn werken zou dirigeren. Tijdens een repetitie ving de bejaarde componist iets op wat hem niet beviel. Volgens Norman Del Mar, zijn latere biograaf, merkte Strauss op: “No, I know what I want, and I know what I meant when I wrote this. After all, I may not be a first-rate composer, but I am a first-class second-rate composer!”

Strauss wist heel goed dat hij zich niet kon meten met giganten als Beethoven, Mozart en Wagner, maar met de rest van het veld kon hij beslist goed meekomen. En als we ons beperken tot zijn opera’s, dan is er veel voor te zeggen om hem wel degelijk tot de ‘eredivisie’ te rekenen. Al zag het er daar aanvankelijk niet echt naar uit.

Weimar en Dresden

Strauss was een groot bewonderaar van Richard Wagner en kon zich niet voorstellen dat hij iets zou kunnen klaarspelen in het genre dat Wagner in de tweede helft van de negentiende eeuw zo had gedomineerd. Pas in 1894, inmiddels een gevestigde naam met grote symfonische gedichten en tal van liederen op zijn conto, waagde hij de sprong naar de opera met Guntram, waarvoor hij ook het libretto schreef.

Het werk werd in Weimar ten doop gehouden, maar zonder veel enthousiasme ontvangen. De daaropvolgende première van het werk in München werd zelfs een enorme mislukking, mede doordat de titelpartij veel te zwaar was en het geheel muzikaal een rommelige indruk maakte. Strauss hield er een aversie tegen zijn geboortestad aan over. Hij voelde zich miskend en nam later ‘wraak’ door de Münchenaren op de hak te nemen in een wagneriaans stuk in de stijl van Die Meistersinger von Nürnberg.

Voor die tweede opera, getiteld Feuersnot, leverde Ernst von Wolzogen het libretto, subtiel aangeduid als ‘Singgedicht’, om zodoende de link naar Hans Sachs te benadrukken. Feuersnot beleefde zijn première op 21 november 1901 in Dresden als eerste van in totaal negen Strauss-premières. Na een aanvankelijk succes wist het werk echter geen repertoire te houden. Vandaar dat ook zij die redelijk ingewijd zijn in Strauss’ werk niet zelden menen dat Salome zijn eerste opera is.

Hieronder zingt Leontyne Price Freihilde’s aria uit Guntram:

Hieronder zingen John Shirley-Quirk en Gundula Janowitz ‘Feuersnot-Minnegebot’ uit Feuersnot:

Salome ging in 1905 in Dresden in première en is tot op de dag van vandaag een ‘succesnummer’. Strauss gebruikte als libretto de letterlijke tekst van de in het Frans geschreven roman van Oscar Wilde, zij het in het Duits vertaald en enigszins ingekort. Er bestaat overigens ook een Franstalige versie van dit werk, die in 1992 door de opera van Lyon werd opgenomen onder Kent Nagano.

Hugo von Hofmannsthal

Na Salome brak een geheel nieuwe periode aan, die ruim 20 jaar zou duren: de samenwerking van Strauss met Hugo von Hofmannsthal. Het eerste product van de collaboratie van deze twee grootheden was Elektra. Dit werk ging in 1909 in première, uiteraard in Dresden.

Een jonge Hugo von Hofmannsthal.
Een jonge Hugo von Hofmannsthal.

Ondanks dat Elektra tot één van Strauss’ meest succesvolle werken is uitgegroeid, keek hij er later kritisch op terug. De orkestpartij vond hij te luid, waardoor de titelheldin voortdurend in een strijd gewikkeld was met de musici om gehoord te kunnen worden. In zijn latere werken heeft de componist hier duidelijk meer oog voor gehad.

Met Von Hofmannsthal schiep Strauss in totaal zes werken, die stuk voor stuk tot zijn meest succesvolle behoren. Na Elektra volgden Der Rosenkavalier, Ariadne auf Naxos, Die Frau ohne Schatten, Die Ägyptische Helena en Arabella. Tussendoor verscheen nog de huiselijke komedie Intermezzo, waarvoor Strauss zelf de tekst schreef.

De uit Wenen afkomstige Von Hofmannsthal was een uitgesproken romanticus met melancholieke trekken. Volgens Stefan Zweig was hij als het ware in de verkeerde tijd geboren en kon hij niet wennen aan de afbraak van zijn ‘decor’ toen het Oostenrijkse keizerrijk teloorging. Vandaar zijn voorkeur voor de klassieken en geromantiseerde Weense zedenkomedies als bron voor zijn libretti. Die Frau ohne Schatten staat daar weliswaar buiten, maar is eveneens een tot op het merg romantisch verhaal waarin de harde twintigste-eeuwse werkelijkheid volledig is buitengesloten.

Von Hofmannsthal was weliswaar een uiterst bekwaam librettist, maar neigde toch weleens tot wijdlopigheid. In de compacte geschiedenis van Elektra valt dit uiteraard niet op, maar in Der Rosenkavalier en Arabella zit een overvloed aan tekst, in beide gevallen met name in de derde akte. Voor een componist als Strauss, die toch duidelijk uitging van het adagium ‘Prima la musica’, zal dat vermoedelijk weleens problemen hebben opgeleverd. De enorme achting die hij voor zijn librettist had, verhinderde evenwel een al te kritische benadering op dit punt.

Stefan Zweig

Na het overlijden van Hugo von Hofmannsthal moest Strauss op zoek naar een vervanger. Hij meende deze te vinden in Stefan Zweig. Dat was echter een romanschrijver met als specialisme biografieën, geen ervaren tekstdichter. Dat blijkt pijnlijk duidelijk uit het libretto dat Zweig leverde voor Die schweigsame Frau, dat circa 20.000 woorden omvat, rijkelijk veel voor een tekst die getoonzet moet worden.

Dat Strauss zich hiertegen niet weerde – iets waartoe hij zeer wel in staat was, zoals later zou blijken – kan te maken hebben met de macht der gewoonte. Bij Von Hofmansthal had hij zich immers altijd zeer terughoudend getoond. Een andere verklaring is een gebrek aan belangstelling, gevolg van het verlies van zijn collega en de immense veranderingen die in de wereld om hem heen optraden.

De positie van de Joodse Zweig stond algauw ter discussie en dat zal Strauss met zijn Joodse schoonfamilie er niet geruster op hebben gemaakt. Hoe het ook zij, Die schweigsame Frau is een moeizaam geheel geworden, dat zelfs een uitgesproken Strauss-liefhebber pas na langere tijd weet te bekoren.

Hieronder een scène uit Die schweigsame Frau, met Wunderlich, Hallstein en Hotter (1960):

Joseph Gregor

Na de vlucht van Zweig uit nazi-Duitsland werd het voor Strauss alleen nog maar lastiger. Op Zweigs aangeven had hij zich Joseph Gregor als vervanger laten opdringen. Gregor was weliswaar een vooraanstaand taalkundige, maar geen tekstdichter. Hij werd dan ook niet gehinderd door enige kennis en ervaring hoe een libretto te schrijven. Alsof een musicoloog wordt ingezet als uitvoerend musicus. Op zich niet onmogelijk, maar dan moet betrokkene wel eerst een nieuw vak leren.

Strauss liet naar Gregor toe alle terughoudendheid varen. Hun eerste coproductie was Der Friedenstag, een eenakter die bedoeld was om met de eenakter Daphne als tweeluik te worden opgevoerd. Daartoe wilde Gregor duidelijke parallellen in de twee teksten aanbrengen en dan met name door beide werken te laten eindigen met een grote koorscène.

Strauss kon hier geen vrede mee hebben; het einde van Daphne, waarin zij zich transformeert tot een laurierboom, is op zichzelf al merkwaardig genoeg. Een groot koor de glorie van deze transformatie laten bezingen vond Strauss onzinnig, wat hij de arme Gregor in ondubbelzinnige bewoordingen duidelijk maakte. Uiteindelijk was Strauss de man met ervaring en hij wist als geen ander wat wel en wat niet werkte op een toneel.

Hieronder zingt Hildegard Hillebrecht een deel uit Strauss’ Friedenstag:

In de laatste werken komt Gregor er nog wel aan te pas om voorwerk te doen, maar het echte schrijfwerk komt voor rekening van dirigent Clemens Kraus, met Strauss ‘dirigerend’ over diens schouder. Het gaat hierbij om Capriccio en Die Liebe der Danae.

Strauss geeft met zijn drie laatste werken er duidelijk blijk van zijn inzinking na het wegvallen van Von Hofmannsthal te boven te zijn. Hij heeft het heft weer in handen waar het de tekst betreft en schrijft er de meest welluidende muziek bij.

Zelf wenste hij geen van zijn werken overigens ‘af te schrijven’. Dat kunnen we concluderen uit een tekst die vandaag de dag een beleidsplan zou worden genoemd en waarin Strauss een culturele herschikking bepleit die onderscheid maakt tussen verschillende typen theater.

In de bovencategorie zouden de grote werken van het genre gespeeld moeten worden, zoals Elektra, Der Rosenkavalier en Die Frau ohne Schatten. In de middencategorie het standaardrepertoire met werken als Arabella en Die Liebe der Danae. De derde categorie biedt plaats aan de wat lichtere meer volkse werken zoals Feuersnot en Die schweigsame Frau.

Wat opvalt in zijn ‘beleidsplan’ is dat hij elk van zijn eigen werken (alle vijftien) een plaats weet te geven. Op latere leeftijd wilde de eminence grise van het Duitse theater van geen mislukkingen meer weten.

Seizoen

De viering van Strauss’ 150e geboortejaar, tevens 65e sterfjaar, biedt operaliefhebbers de gelegenheid om ook de minder bekende werken van de componist in het theater te beleven. Zo werd Daphne recent in Brussel opgevoerd en is Die schweigsame Frau binnenkort in München en Essen te zien. De Salzburger Festspiele komt binnen afzienbare tijd met een nieuwe productie van Die Liebe der Danae, zo wordt gefluisterd. En voor Guntram en Feuersnot moeten we in de Strauss-stad bij uitstek zijn: Dresden. Eine reise wert?

Vorig artikel

Naxos legt vergeten Donizetti vast op cd

Volgend artikel

Luca Pisaroni opent Serie Grote Zangers

De auteur

Peter Franken

Peter Franken

11Reacties

  1. stefan caprasse
    1 oktober 2014 at 16:01

    In dit verband verbaast het me ten zeerste dat in deze kolonnen met geen woord gerept is over de -werkelijk formidabele- Elektra in de Vlaamse Opera !!!

  2. Remko
    2 oktober 2014 at 06:38

    Die Elektra was indrukwekkend in het orkest, maar Caroline Whisnant vond ik nou niet bepaald sterk. En wat heb je aan een Elektra zonder Elektra? Liene Kinca vond ik wel erg goed, een fantastische Chrysothemis, en Renee Morloc ook, brilliant als moeder. De flauwe en vlakke enscenering kwam op mij onbedoeld komisch over, vooral Whisnant was klungelig bezig (die kietelscene!), maar het fantastische orkest en Jurowski maakte veel goed. Ik begrijp dat de regisseur twee versies heeft gemaakt – een voor Theorin, en een voor Whisnant. Ben benieuwd wat die verschillen nou echt waren? Heeft iemand beide zangeressen gezien?

  3. stefan caprasse
    2 oktober 2014 at 09:23

    Ik heb Irene Theorin gezien en die was gewoonweg ADEMBENEMEND ! Zowel vocaal (ze domineerde heel de voorstelling het orkest !) als dramatisch. En Morloc en Stundyte deden niet voor haar onder ! En een fantastische Orest van Karoly Szemeredy !
    En heel, heel spelend goed orkest en dirigent.
    Wat de enscenering betreft: smaak kan hierover natuurlijk verschillen, maar ik vond ze echt wel bloedstollend ! Heel mooi contrast tussen de bebloede muren en de opgehangen dierenkadavers met de kinderwereld ven Elektra (hobbelpaardje en de foto van haar met haar vader die ze koestert). Alleen het slot, waar het bloed letterlijk van de muren liep was er wat over maar dat was ongetwijfeld bedoeld voor diegenen die nog niet begrepen hadden dat het hier een BLOEDIG werk betreft…:-)
    Het kan minder hysterisch en gestileerder, zoals (de betreurde)Chereau in Aix en Provence even indrukwekkend gedaan heeft maar van de productie van de Vlaamse Opera was ik toch ook diep onder de indruk !

  4. stefan caprasse
    2 oktober 2014 at 16:59

    Ik begrijp dus absoluut niet dat U de enscenering ‘flauw en vlak’ noemt, maar misschien spelen het verschillen in de bezetting wel een (grote) rol…

  5. Remko
    2 oktober 2014 at 18:21

    Er ging geen enkele dreiging of spanning van uit, vond ik. De zangers stonden maar wat, of deden dingen die ze niet echt van harte deden, zodat het nogal halfslachtig en onduidelijk p me overkwam, allemaal. Sorry.

  6. stefan caprasse
    3 oktober 2014 at 08:42

    Dat zal dan echt wel aan de bezetting gelegen hebben. De voorstelling die ik bijwoonde (di 16/O9 maar dus wel met Theorin en Stundyte) greep naar de keel !

  7. 4 oktober 2014 at 21:08

    Ik ben ook naar een uitvoering met Theorin geweest en vond het vooral braaf. Het was goed maar braaf en netjes.
    Niet overweldigend als de voorstellingen die ik met Schnaut heb gezien in Keulen of met Behrens in Dresden. Ik hoor toch liever een Elektra met scherpe randjes, die misschien door de passie en het drama ergens uit de bocht vliegt.

    Ik dacht nog even dat het haar strategie was om schadeloos door een reeks Elektra’s heen te komen en zou dat op zich nog wel bewonderenswaardig vinden, dus vanmiddag speciaal naar het concert in de A.Philipszaal (met gewonnen kaarten van Place d’Opera! Thanx!)gegaan waar zij Isolde’s liebestod en het slot van Brünnhilde’s Schlussgesang zong, om te kijken of ze hier wat meer zou geven. Helaas vond ik het weer net zo braaf en niet overweldigend, wel ok verder, maar toch jammer.

  8. stefan caprasse
    6 oktober 2014 at 10:54

    Braaf? Netjes? Nou ja, het zal wel aan mij liggen…

  9. 6 oktober 2014 at 13:14

    Ik weet niet welke andere zangeressen je al in deze rol hebt gezien Stefan? Maar als je het vergelijkt met de ‘groten’ is dat zo.

  10. stefan caprasse
    6 oktober 2014 at 15:23

    Ik heb live oa Gwyneth Jones en Eva Marton gezien. En op DVD Birgit Nilsson en Evelyn Hertitzius. En op CD Hildegard Behrens. En OK dat zijn misschien nog grotere interpreten … Neemt niet weg dat Irene Theorin ook al in Parijs (enscenering van Carsen) maar zeker in Antwerpen een grote indruk op mij gewekt heeft. Des te beter voor mij zeker…

  11. 6 oktober 2014 at 18:17

    Tuurlijk, deste beter voor jou!
    Ik vond haar ook zeker heel goed hoor, versta me niet verkeerd.
    Ik hou alleen meer van ‘scherpe randjes’ in dit repertoire…
    Maar ieder z’n ding! 🙂