BuitenlandOperarecensieReisverhalen

Hvorostovsky ster in New Yorkse Carlo

Naast Francesca da Rimini stonden er nog twee opera’s op het programma van de Metropolitan Opera afgelopen week: Parsifal (5 maart) en Don Carlo (6 maart). Het toeval wilde dat dezelfde opera’s vorig jaar achter elkaar bij De Nederlandse Opera te zien waren. Extra toevallig was dat beide voorstellingen wel iets weg hadden van de voorstellingen in Amsterdam.

Dmitri Hvorostovsky als Posa (foto: Ken Howard / Metropolitan Opera).

Parsifal was in New York te zien in een nieuwe productie van François Girard, bekend van de films 32 short films about Glenn Gould en Red Violin. De decors waren van de ontwerper Michael Levine.

De eerste en derde akte speelden zich af op een verdord grasveldje, met een stroompje water. Het was een productie in de categorie ‘grau und grimlich’, de categorie die we regelmatig te zien krijgen in Amsterdam. De regie was verder erg statisch. Mooi was wel dat Gurnemanz een heel bataljon mannen in een kring om hem heen had zitten tijdens zijn monologen, terwijl aan de rechterkant op het podium wat vrouwen (de bloemenmeisjes?) uitkeken over het grasveld.

De tweede akte toonde een grote spelonk in een rotspartij, met een grote plas bloed (klonk meer als water dan bloed, maar dat terzijde). Dit vloeiende bloed stelde de kleurrijke bloementuin van Klingsor voor.

Hoeveel mooier was het geweest als er in die prachtige spelonk toch een klein bloemenveldje was geplaats, die een sprankje hoop voor Amfortas had kunnen verbeelden. Met al dat bloed, wat ook nog eens steeds vloeidender geprojecteerd werd op de achterwand, werd het voor mij een beetje plat en goedkoop. Wat dat betreft was het gebruik van het bloed in de Amsterdamse productie meer poëtisch (bloed dat op een doek verschijnt bij het openen van de graal).

De vormgeving van de Don Carlo, regie van Nicholas Hytner en decors van Bob Crowley, was enigzins te vergelijken met die van Willy Decker. De kostuums waren traditioneel (met van die majots en pofbroeken) en de decors waren abstract. Het enige verschil met de Decker-productie was dat er per scène een ander decor voorradig was en dat Crowley meer kleur gebruikte dan Gussmann in Amsterdam. Naast het zwart, wit en rood was er ook goud. De belichting was overigens prachtig.

Fantastisch was ook om eindelijk eens de vijfaktenversie van deze opera te zien. Deze versie is zoveel beter dan de versie in vier akten, omdat hij veel beter uitgebalanceerd is. Don Carlo en Elisabetta krijgen de hoofdrollen die zij horen te krijgen. Met de toevoeging van de ‘fontainebleau-scène’ komen met name deze rollen beter uit de verf.

Van de twee producties kon mij Don Carlo het meeste bekoren. Dat lag deels aan de vormgeving, maar ook aan het muzikale aandeel. Toegegeven, in Parsifal zong de fantastisch zingende wereldster Jonas Kaufmann, maar hij klonk nogal vermoeid (het was de zesde voorstelling in de reeks). Wat hem wellicht ook parten speelde, was dat Katarina Dalayman (Kundry) ziek was en zich liet vervangen door een matig zingende Michaela Martens.

De Gurnemanz van René Pape was wel geweldig, terwijl de Amfortas van Peter Mattei een openbaring was. Ongelooflijk prachtig en intens gezongen. Ik had niet verwacht dat dit in hem zat. De Klingsor van Evgeny Nikitin (afgelopen zomer nog de laan uit gestuurd in Bayreuth vanwege zijn tatoeages) vond ik niet goed. Hij bulkte meer dan dat hij zong.

De dirigent was Asher Fisch, die de dankbare taak had om de laatste twee voorstellingen te leiden. Hij deed dit op een acceptabele wijze, maar een beetje spanningsloos.

Don Carlo werd geleid door de jarige Lorin Maazel (83), die erg langzaam dirigeerde. Voor mij waren de tempi geen probleem, maar voor sommige zangers waren de langzame tempi een crime. Met name Barbara Frittoli – die ik normaal erg goed vind zingen – had hoorbaar problemen met de langzame tempi. Haar prachtige sopraan kwam hier en daar ook tekort in de hoogte, maar dat compenseerde ze weer helemaal met haar gracieuze uitstraling.

Jonas Kaufmann als Parsifal (foto: Ken Howard / Metropolitan Opera).

Don Carlo zelf werd gezongen door Ramón Vargas. Hij heeft een wat kleine stem voor deze rol, maar hij zong de avond uitstekend. Al zal hij ‘mijn zanger’ niet snel worden, aangezien zijn stem iets metaligs heeft, wat ik niet altijd prettig vind om aan te horen. Hij kleurde dan ook niet mooi bij Frittoli.

De ster van de avond was voor mij Dmitri Hvorostovsky, die een imposante Posa neerzette. Prachtige legatolijnen en wat een prachtige, romige bariton heeft hij toch. Een echte Verdi-stem. Hij had hoorbaar geen enkel probleem met de langzame tempi van Lorin Maazel.

De andere ster van de avond was Ferruccio Furlanetto, die imponeerde als Philips II. Furlanetto is inmiddels ook niet meer de jongste (63) en dat kun je ook wel een beetje horen, maar zijn bas blijft indrukwekkend van volume en geluid. Maar zijn grootste kracht is misschien wel de intensiteit waarmee hij zingt. Ieder woord krijgt zijn geheel eigen kleur. Het absolute hoogtepunt van de avond was dan ook het duet tussen Posa en Philips II.

Naast deze vocale kanonnen werden we nog getrakteerd op een fantastisch zwoele Eboli van de Russische Anna Smirnova. Zeer groot volume en lekker omfloerst zangwerk. Tot slot was de Inquisitore van Eric Halfvarson ook nog eens een kanon van een zanger. Een waar vocaal feest dus, deze Don Carlo, terwijl Parsifal eigenlijk wat teleurstelde.

Vorig artikel

Ruslands nieuwste ster: Julia Lezhneva

Volgend artikel

Muziektheater houdt weer Open Huis

De auteur

Lennaert van Anken

Lennaert van Anken

1 Reactie

  1. joseph
    15 maart 2013 at 16:25

    Ik heb ook de uitzending gezien in de bioscoop van Parsifal.
    En teleurstelling voor mij, ondanks enkele goeie prestaties van Kaufman en Pape heb ik mij verveeld.
    Naar ik hier lees werd Dalayman vervangen …? niks gemerkt,
    ( ik ben wel geen fan van Wagner … misschien daarom).