AchtergrondFeaturedOperarecensie

Toen opera nog populair was

Wie bij opera denkt aan een stoffig gebeuren, moet de memoires van Giovanni Pacini eens lezen. De spontane, geestige verhalen van de tijdgenoot van Rossini schetsen een totaal ander beeld. Fluitconcerten, euforische ovaties, wraakacties: dat waren nog eens tijden. Toen was opera nog populair. Toen zat het publiek nog op de troon.

Giovanni Pacini leefde van 1796 tot 1867 en was een collega van Rossini, Donizetti en Bellini. In tegenstelling tot deze grote belcanto-heren, die nog altijd over heel de wereld te beluisteren zijn, verloor Pacini na zijn dood zijn bekendheid. Tijdens zijn leven gold hij echter als een groot operacomponist.

Gelukkig zette Pacini op verzoek van muziekuitgever G.G. Guidi zijn herinneringen op papier, die nu, een slordige 150 jaar later, een rijke bron van informatie zijn over het leven en werk van de componist, het operaleven in die tijd en zijn prominente plek daarin. Bij uitgeverij Katáni is onlangs de eerste Nederlandse vertaling verschenen.

In zijn ‘memorie artistiche’ vertelt Pacini redelijk chronologisch het verhaal van zijn carrière als operacomponist, met hier en daar wat verhalen over zijn privéleven. Hoe hij als tiener zijn eerste opera schreef, hoe hij zich met vallen en opstaan probeerde waar te maken als componist, hoe hij zijn jonge vrouw verloor, hoe hij een muziekschool oprichtte in Viareggio, enzovoort.

In de verhalen passeren tal van personen die nog altijd van grote naam zijn. De als een god vereerde Rossini, de jonge, enorme talentvolle Bellini, de beruchte impresario Baraia, zangers als Giovanni Battista Rubini en de legendarische Maria Malibran (,,Nooit, beken ik naar waarheid, voelde ik eenzelfde emotie bij het horen van een zangeres”). Zelfs de vader van Puccini komt even voorbij.

Pacini doet zijn relaas op spontane, geestige manier. Hij schrijft een beetje slordig en soms wel erg opsommerig, maar hij weet het operaleven en de operakopstukken uit zijn tijd vermakelijk te typeren en hij zit boordevol anekdotes. Wellicht is hij geen begenadigd schrijver, een meeslepende verteller is hij wel.

Over zijn debuut bij het voorname theater van Napels schrijft hij bijvoorbeeld:

,,Men zou kunnen zeggen dat men echt in een hoftheater was. Het spektakel begon. Er heerste een volmaakte stilte gedurende de hele uitvoering! Geen enkel applaus voor de artiesten en dus evenmin voor de arme componist. Aan het eind van de opera klonk een gedempt gesis door de enorme ruimte.

Ik was de hele avond aan de schandpaal genageld, tussen hoop en vrees, met in mijn gedachten de waarschuwing dat het publiek van de San Carlo nooit applaudisseerde wanneer het voor het eerst een nieuwe opera had gehoord en de zekerheid dat zelfs de grote Pesarees (Rossini) dit lot had ondergaan met zijn meesterwerken.”

Na die vreemde openingsavond werd Pacini’s debuutopera zeventig (!) achtereenvolgende avonden opgevoerd in Napels… Het kan verkeren.

Later, in 1840, boekte hij in hetzelfde theater zijn grootste succes met de opera Saffo. ,,Ik kan niet zeggen hoe hoog mijn emoties opliepen door het enthousiasme dat de finale teweegbracht. Bij het stretta, toen de priesters tegen Saffo uitvoeren, steeg er uit de menigte toehoorders een collectief geschreeuw op. Ik viel flauw op het toneel!”

Komisch is ook hoe extreem bescheiden Pacini zich opstelt. Voortdurend doet hij zijn werk af als weinig bijzonder. En de successen die hij boekte, schrijft hij telkens toe aan de met veel superlatieven omschreven zangers die zijn werken uitvoerden. Ondertussen kijkt hij enorm op tegen zijn collega’s en de grote componisten die hem voorgingen in de geschiedenis. ,,Hun werken te bestuderen is onontbeerlijk voor wie een niet geheel onwaardige zoon van de kunst wil zijn.”

Behalve de vele anekdotes gaat Pacini ook inhoudelijk op zijn eigen werk en de muziekmode van die tijd in en maakt hij een aantal interessante opmerkingen. ,,Ik denk dat het vinden van nieuwe vormen meer van de auteur van het libretto afhangt dan van de componist van de muziek.”

Het meest interessante vind ik echter het algehele beeld van het operaleven in die tijd, dat Pacini zo levendig schetst. Het publiek in die tijd was gepassioneerd betrokken bij alles wat er op en naast het toneel gebeurde. Soms wat minder charmant (een tenor van de Scala werd op een gegeven moment bij al zijn cadenza’s uitgelachen, simpelweg omdat het publiek hem zat was), maar vaak ook op een positieve manier, met veel gejuich, geschreeuw zelfs, euforie.

Voor de componisten leek het publiek op de troon te zitten. Als je leest hoe gespannen Pacini de premières van zijn werken afwachtte (,,Ik beefde helemaal en kon bijna niets uitbrengen”), blijkt wel hoeveel waarde de maestri hechtten aan het oordeel van de liefhebber in de zaal. Daar draaide alles om.

Het klinkt wellicht als nostalgisch gemekker, maar waar is die bruisende operasfeer vandaag de dag gebleven? Wanneer laat het publiek nog écht horen wat het ervan vindt? En waar zijn de componisten en regisseurs die willen scoren bij het publiek? Waar zijn de operamakers die het publiek willen plezieren in plaats van ‘artistiek opvoeden’?

Nee, onze makers volgen liever hun eigen kunstzinnige gevoel, onafhankelijk van de reactie van het publiek. Er zijn er zelfs die kicken op boegeroep. Dat is ‘artistiek’.

Bovenstaande is natuurlijk wat kort door de bocht. Maar toch. Pacini’s kleurrijke memoires zouden mijns inziens best eens als spiegel mogen fungeren. Toen opera nog populair was, zat het publiek op de troon. Opera is zo populair niet meer. Dat zet te denken.

La mie memorie artistiche is vertaald door Adriaan van der Tang, die het boek ook van een uitgebreid nawoord heeft voorzien. Het is verkrijgbaar via www.katani.nl. Absoluut een aanrader!

Vorig artikel

De wereld in 40 operahuizen: New York

Volgend artikel

Nieuwe opera WAAARDE in première

De auteur

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman is journalist en muziekliefhebber. Hij richtte in januari 2009 Place de l'Opera op en leidt sindsdien het magazine.

1 Reactie

  1. Steven SURDÈL
    21 januari 2011 at 10:45

    Bedankt voor deze mooie tip; als de vertaling goed loopt, ga ik het boek zeker aanschaffen. Want ooit was er inderdaad een tijd dat componisten (én regisseurs…) zichzelf als dienaren van het publiek zagen – kom daar nu nog eens om! Nu hoeven voor mij al die in- en uitlopende toeschouwers en die tumultueuze schreeuwpartijen niet echt terug te keren, maar Jordi Kooiman heeft gelijk: er was wèl leven in de brouwerij.
    Nog zo’n mooi tijdsdocument overigens is ‘Vie de Rossini’ (ned. Het leven van Rossini) van de veelzijdige Franse auteur Stendhal (1783-1842), dat nog niet zo lang geleden als FOLIO-pocket bij Gallimard is uitgegeven. Wanneer wordt dit eens in het Nederlands vertaald?