FeaturedOperarecensie

Nieuwe Tristan in Berlijn slecht ontvangen

De Deutsche Oper Berlin presenteerde zondag 13 maart na 31 jaar een nieuwe productie van Tristan und Isolde. Graham Vick regisseerde, Donald Runnicles dirigeerde en het zangerspaar Seiffert-Schnitzer vertolkte de hoofdrollen. De lusteloze productie kon op weinig enthousiasme rekenen.

Seiffert en Schnitzer als Tristan en Isolde (foto: Matthias Horn in opdracht van de Deutsche Oper Berlin).

Hoogdramatisch en onheilspellend opent het rode doek voor de eerste tel van de ouverture. Er valt een korte, religieuze stilte. De verwachtingen zijn hooggespannen voor de productie onder leiding van Generalmusikdirektor Donald Runnicles. Per slot van rekening gaat het erom de legendarische ‘museum-enscenering’ van Götz Friedrich uit 1980 door een modernere te vervangen. Of simpelweg een nieuw licht op het werk te werpen.

In de enscenering van Graham Vick is dat licht een enorme, bewegende lamp, die zich in de lege bovenste helft van de bühne in alle richtingen beweegt en telkens enkele personen uitlicht, terwijl het verhaal zich in de onderste helft afspeelt.

De regisseur zal deze lamp als ‘oog gods’ bedoeld hebben. Het ‘oog’ ziet een doodkist, een man die zijn graf graaft, een zwangere vrouw en veel meer. Het zit overvol met overduidelijke symbolen en verschijnselen die duidelijk allegorische betekenissen van het stuk uitbeelden. Maar daardoor blijft de droge, zeer feitelijke scenische verplaatsing van iedere transcendentie verstoken.

In de derde akte bekruipt mij een moe gevoel, haast de neiging de zaal voortijdig te verlaten (wat enkelen in het publiek ook doen). Vick plaatst deze akte in een verzorgingstehuis. Tristan is zeer oud, trillend en dement. En nog altijd wacht hij op zijn Isolde. De oude dame verschijnt uiteindelijk, voetje voor voetje het toneel op schuifelend. Maar helaas is ze te laat. Het ‘oog gods’ volgt – immer met het storende geruis van haar mechaniek – de slotzang van de oude vrouw. Van ‘Liebestod’ kun je moeilijk spreken.

Oud en moe: dat is precies hoe de nieuwe, lusteloze productie uitwerkt. Het premièrepubliek ontving het zondag dan ook zeer negatief. Al na de eerste akte klonken er luide boe’s, die aanzwelden tot een absoluut ‘boe-koor’ toen het regieteam na afloop het toneel besteeg.

Veel applaus kregen daarentegen – terecht – Runnicles, voor zijn duidelijke interpretatie, en de zeer ervaren solisten. Peter Seiffert was op sommige momenten wat minder interessant, maar hij leverde een indrukwekkende derde akte af, net als Petra Maria Schnitzer, die verrassend veel vocale reserve had voor het slot.

(Foto: Matthias Horn in opdracht van de Deutsche Oper Berlin)

Kristinn Sigmundsson kleurde met zeer doordringende klanken het lijden van koning Marke in en Eike Wilm Schulte (Kurwenal) en Jane Irwin (Brangäne) pasten zich perfect aan de enscenering aan en leverden vlekkeloze scenische en vocale optredens.

Of deze enscenering nu een nieuwe maatstaf voor de komende dertig jaar is? Ik ben pessimistisch. Maar uiteindelijk zal het publiek het moeten beslissen. Misschien kan men overwegen de oude productie weer in ere te herstellen? Die heeft zich een stevige plaats onder de klassiekers van de Deutsche Oper verworven en is nog lang niet rijp voor een pensioen.

Alessandro Anghinoni is correspondent van Place de l’Opera in Berlijn en Zürich. Hij is vertaler van beroep en schrijft regelmatig over opera. Voorheen voor bladen als Opernwelt, tegenwoordig op zijn blog Operello&Operella.

Vorig artikel

Live Zauberflöte in diverse bioscopen

Volgend artikel

De wereld in 40 operahuizen: Zürich

De auteur

Alessandro Anghinoni

Alessandro Anghinoni