AchtergrondFeatured

Conlon: ‘Er zijn minder echt grote zangers’

Al sinds de jaren zeventig reist James Conlon de wereld over als dirigent. In die bijna vier decennia heeft hij talloze befaamde orkesten en operagezelschappen geleid. In gesprek met Maria Nockin vertelt de Amerikaan over zijn liefde voor opera en symfonieën en de grote zangers van weleer.

James Conlon (foto: Robert Millard).

Conlon (61) debuteerde in 1976 bij de Metropolitan Opera en leidde daar meer dan 250 voorstellingen. Hij vervulde chef- en directeursposities in Rotterdam, Keulen en Parijs en is sinds 2006 muzikaal directeur van de Los Angeles Opera, waar hij onder meer een lans gebroken heeft voor opera’s van componisten die slachtoffer werden van de Holocaust.

Waarom dirigeert u zowel symfonische muziek als opera?
,,Toen ik veertien was, besloot ik dat ik wilde dirigeren. Ik zeg bewust dirigeren, niet dirigent worden, want ik houd simpelweg enorm van dirigeren. Eén van de componisten die ik graag dirigeer, is Brahms. Maar er zijn geen Brahms-opera’s. Ook houd ik ervan Verdi te dirigeren, maar hij schreef geen symfonische muziek. Wat te doen? Natuurlijk: zowel opera als symfonieën dirigeren.

Ik kan niet leven zonder één van beide. In mijn schema probeer ik zo dicht mogelijk bij een 50-50-balans te blijven. Voor mij is het vanzelfsprekend dat je de klassieke muziek niet volledig kan begrijpen als je niet een veelomvattende blik op het hele veld hebt. Dan gaat het natuurlijk om meer dan opera en symfonische muziek; ook om koormuziek, liederen, kamermuziek, etc.

Opera is een hybride vorm van muziek, zang, proza, poëzie en theater. De technische vaardigheden die je ontwikkelt in het dirigeren van een symfonie helpen je niet per se een opera door. Een opera vraagt om meer. Ik geef geen waardeoordeel over de muziek – het heeft niks te maken met kwaliteit, smaak of voorkeur. Het is simpelweg een grotere opgave om alle verschillende klanken in een opera te coördineren.

Vindt u dat opera en symfonische muziek open moeten staan voor een breder scala aan genres?
,,Er is altijd wel wat chemie geweest tussen klassieke en populaire muziek. Er is nooit een strikte grens geweest. Haydn, Mozart en andere klassieke componisten gebruikten bijvoorbeeld volksmuziek in hun werk. Ik wil niet het klassieke uit klassieke muziek halen, maar ik denk dat er in het componeren ruimte moet zijn om meer genres te gebruiken.

Anno 2011 hebben we een groot arsenaal aan componeerstijlen tot onze beschikking. Tonaal, twaalftoons, atonaal zonder twaalftoonstechniek, elektronisch: er zijn vele verschillende mogelijkheden. Wat ik van elk stuk muziek vraag, is niet dat het een bepaald standpunt volgt of behoort tot een bepaalde orthodoxie, maar dat het in zichzelf overtuigend is, zonder referentie naar een school of stroming.”

‘Jonge zangers zouden naar de oudst mogelijke opnames moeten luisteren’

Hoe is de operazang de afgelopen decennia veranderd?
,,Toen ik opgroeide, was er een overvloed aan geweldige zang. De volledige Italiaanse vleugel telde een enorm aantal fantastische tenoren en baritons. Er zijn tegenwoordig meer artiesten die opera uitvoeren, maar we hebben minder echt grote zangers. Het is lastig te ontkennen dat die periode waarin ik opgroeide een soort ‘gouden eeuw’ was.

Aan de andere kant zijn er tegenwoordig veel en veel meer mensen capabel om hedendaagse muziek te zingen. Het laat zien hoe de tijd verder marcheert. Jonge zangers nemen nieuwe muziek op een manier in zich op zoals de oude generatie dat niet had gekund. En natuurlijk zijn er ook in onze tijd geweldige stemmen te horen. We hebben bijvoorbeeld fantastische zangers voor de barokmuziek en voor Wagner.”

Wat voor opnames zou u zangstudenten aanraden te beluisteren?
,,Jonge zangers die serieus studeren, zouden naar de oudst mogelijke opnames moeten luisteren. Daar kunnen ze de betrouwbaarste, meest nauwkeurige vertolkingen vinden van de muziek. En dat zeg ik niet omdat ik oud wordt! De generaties van de jaren ’30, ’40 en ’50 stonden veel dichter bij de oorspronkelijke cultuur van het repertoire.

Conlon heeft er een regel van gemaakt om iedere productie in Los Angeles in te leiden met een 'Pre-Performance Talk' (foto: Robert Millard).

Ik had zelf enorm veel geluk dat ik op zeer jonge leeftijd begon te dirigeren en met het ‘staartje’ van die gouden eeuw kon werken. Ik werkte niet samen met Maria Callas, maar ze zag mij wel werken en coachte me. Ze zag me op de Juilliard School en raadde me aan La bohème te dirigeren. Ze kwam naar mijn repetities en ik ging op mijn beurt naar al haar masterclasses.

Ik werkte ook met Boris Christoff, Tito Gobbi, Italo Tajo en Carlo Bergonzi. En daarna, in de volgende generatie, werkte ik met Plácido Domingo en Luciano Pavarotti. Mijn Italiaanse leraar, die geboren was in 1900, was nog Toscanini’s assistent geweest. Hij had opera’s gecoacht onder Leoncavallo, Mascagni en Zandonai.

Ik ben bevoorrecht dat ik zo’n directe verbinding met die wereld kan hebben. Dat is één van de redenen waarom ik mij gedreven voel om mijn kennis over te dragen.

Wist je bijvoorbeeld dat er in het Italië voor de wereldoorlogen tweeduizend dialecten waren? Later werd de taal één door de radio en de televisie, wat een cultureel verlies was. De mensen die de dialecten spraken, begonnen uit te sterven.

De ‘Vecchia Scuola’ van het belcanto, wat men ‘nostra technica’ noemde, is hierdoor verloren gegaan. Wat in 1900 nog gewoon gehoord werd en ook in 1950 nog te vinden was, is nu helemaal verdwenen. Het zijn niet alleen de noten die Verdi en Puccini schreven die behouden moeten worden. De manier waarop zij wilden dat het gezongen werd, moet ook gewaarborgd blijven.”

Wat zijn uw plannen voor de toekomst hier in Los Angeles?
,,Met de première van The Turn of the Screw begin ik een eerbetoon aan Benjamin Britten. Ik houd van zijn werk en 2013 is zijn honderdste geboortejaar. Datzelfde jaar zijn er natuurlijk de jubilea van Wagner en Verdi, dus ik begin er maar vroeg mee. Ik wil niet alles in dat ene jaar doen. De Los Angeles Opera zal drie opera’s van Britten opvoeren en zelf zal ik er de komende jaren nog veel meer dirigeren in andere steden.”

Zie voor meer informatie de website van James Conlon en van de Los Angeles Opera.

Vorig artikel

Opera op radio en tv: week 23

Volgend artikel

Discografie: Jevgeni Onjegin

De auteur

Maria Nockin

Maria Nockin

1 Reactie

  1. Steven Surdèl
    5 juni 2011 at 21:07

    De oudst mogelijke opnames, ze worden nogal eens weggewuifd. Ook toen ik ze wel eens hier op deze site verdedigde. Maar ook Conlon blijkt van mening dat het water het helderst is bij de bron. Neem bijvoorbeeld die oude Cetra-opname uit 1938 van Puccini’s Turandot, met Cigna en Magda Olivero, opgenomen zo’n 14 jaar na de gedeeltelijke voltooiing door de componist. Een natuurlijk doorleefd zangspel met uitvoerenden die daar ook de stemmen voor hadden.
    En vergelijk op hetzelfde label eens Cigna als Norma uit 1937 met Callas’ interpretatie van 1955 uit Milaan, gevolgd door die van Caballé rechtstreeks opgenomen in Orange in 1974, en tenslotte die van Dimitra Theodossiou op een van haar twee Dynamic DVD’s. Pas toen ik vorig jaar in Gouda Annemarie Kremer als Norma zag, dacht ik: ‘Ja, hier hebben we iemand die misschien wel eens naar Caballé en Cigna geluisterd heeft.’ Laten we de huidige generatie dus zeker niet afschrijven.