BuitenlandFeaturedOperarecensie

De Munt eert Janáček met sterke Jenůfa

Als u van Leoš Janáček houdt, is Brussel op dit moment “the place to be”. De Munt viert de 160e verjaardag van de componist met een kleurrijke en sterk bezette productie van Jenůfa. Komt dat zien.

Scène met Sally Matthews (foto: Karl und Monika Forster).
Scène met Sally Matthews (foto: Karl und Monika Forster).

Het jaar 2014 moet het jaar van de vooraanstaande Tsjechische componisten worden. Althans, bij De Munt in Brussel. Men viert er de 190e verjaardag van Smetana en treurt om de dood van Dvořák, nu 110 jaar geleden. Ook Bohuslav Martinů (hallo, Amsterdam, ooit van deze componist gehoord?), 55 jaar geleden overleden, wordt niet vergeten: men heeft zijn Les Fresques de Piero della Francesca op het programma gezet.

Nederlandse liefhebbers van dit repertoire kunnen niet anders dan jaloers zijn. Of tripjes naar Brussel boeken. Zeker nu De Munt ook nog de 160e verjaardag van Leoš Janáček celebreert met één van zijn meesterwerken: Jenůfa.

Men zegt Janáček, men denkt Moravië. Geen componist die de folklore van zijn vaderland zo prominent in zijn werken heeft benut als hij. Hij was een verwoede verzamelaar van Moravische volksliederen en werd buitengewoon geïnspireerd door de gesproken taal. Daarmee creëerde hij zijn beroemde ‘spraakmelodieën’ – een klank was voor hem niet synoniem met een noot, maar met expressie.

Dat is een wetenswaardigheid waarzonder je niet aan Janáček moet beginnen, en al helemaal niet aan Jenůfa. In zijn derde opera, gecomponeerd tussen 1894 en 1903, hoort je als het ware de Moravische bossen wuiven en de vogels tjirpen. En dat alles in een bepaald ritme, met sterk geprononceerde accenten.

De Letse regisseur Alvis Hermanis heeft dat goed begrepen en het zich, wellicht iets te, ter harte genomen. De Moravische folklore vormt zijn inspiratiebron en dat leverde prachtige, kleurrijke beelden op. Helaas werden die verstoord door de gebaren waarmee de personages zich bedienden; Hermanis ging uit van een soort ‘Moravische kabuki’.

Persoonlijk vond ik het storend. Zeker in het begin. De gebaren (maar ook de danspassen van het ‘corps de ballet’ en de manier waarop men liep) hadden voor mij iets dwingends, waardoor de nadruk meer op de ‘spelers’ zelf werd gelegd dan op de intrige. En het kwam het ritme van de taal ook niet ten goede.

Maar toch, achteraf gezien snapte ik het concept wel. De eerste en de derde akte vormden een omlijsting van het eigenlijke drama dat zich in de tweede akte afspeelde. Geen danspasjes en geen kleurrijke kostuums meer, maar een troosteloze woning in een communistische heilstaat begin jaren zestig. Geen kunstmatige Japanse gebaren, maar een overtrokken, hyperrealistisch ‘socrealism’, gezien door de ogen van Milos Forman, nog uit zijn Tsjechische periode. Zeer deprimerend en zeer, zeer ontroerend.

Sally Matthews zou niet mijn eerste keuze zijn voor de rol van Jenůfa. Althans, niet op papier. In het theater pakte de keuze echter uitstekend uit. Nog steeds had ik moeite met haar beslist niet Slavisch klinkende, ‘blanke’ sopraan en nog steeds klonk ze te Mozartiaans voor mij, maar de intensiteit waarmee ze de rol vertolkte, ontroerde mij zeer. Het was haar roldebuut en ik weet zeker dat ze nog verder zal groeien in haar rol. Ze zou zich alleen wat meer op de uitspraak moeten concentreren, want dinsdag kon ik geen woord verstaan van wat zij zong.

Jeanne-Michèle Charbonnet was een fenomenale Kostelnička (ook een roldebuut). De rol wordt (te) vaak gezongen door dramatische zangeressen op leeftijd, die zich noodgedwongen van veel geschreeuw bedienen, maar Charbonnet liet zien hoe het moet. Haar stem vloeide samen met de ritmische lijnen van Janáček en ze schuwde het drama niet. In haar aria ‘Co chvíla’ heeft ze me tot tranen toe geroerd.

Ivan Ludlow en Charles Workman (foto: Karl und Monika Forster).
Ivan Ludlow en Charles Workman (foto: Karl und Monika Forster).

Fantastisch ook was de Laca van Charles Workman. Iedere keer als ik hem hoor, blijkt hij alweer beter te zijn dan ik dacht. Zo ook nu. Zijn Laca klonk precies zoals het moest: terughoudend, maar dan met een niet gespeelde innerlijke woede. Met zijn wendbare, soepele tenor met heroïsche ondertonen maakte hij alle emoties voelbaar. En zijn gevoel voor taal was evident: ieder woord was makkelijk te verstaan. Een grote prestatie.

Števa werd gezongen door een jonge Schotse tenor, Nicky Spence. Ik vond zijn mooie, lyrische stem aantrekkelijk, maar voor mij was hij te weinig Števa. Hij was te lief, te aardig, te ’teddybeerachtig’ om hem als een losbol en vrouwenversierder te kunnen geloven.

Carole Wilson (Stařenka Buryjovka) liet, zoals altijd trouwens, zien wat men zoal van een kleine rol kan maken. En bravo voor de casting van álle kleine rollen: allemaal zangers op een hoog niveau, die zich bewust waren van wat zij zongen.

Het orkest onder Ludovic Morlot speelde zonder meer fantastisch (ach, die vioolsolo bij het gebed van Jenůfa!). Jammer genoeg hoorde ik er te veel Stravinski in. Een beetje meer lyriek zou de uitvoering geen kwaad doen.

Vanaf 8 februari is de productie (gratis) te zien op de website van De Munt, maar ik zou u adviseren om er niet op te wachten en zelf een reisje naar Brussel te ondernemen. Ik verzeker u dat u de productie niet gauw zult vergeten.

Jenůfa is nog tot en met 7 februari te zien. Zie voor meer informatie de website van De Munt.

Vorig artikel

De Ring van Götz Friedrich: een klassieker

Volgend artikel

Spyres maakt Munt-debuut als Arnold

De auteur

Basia Jaworski

Basia Jaworski

4Reacties

  1. Leen Roetman
    23 januari 2014 at 23:42

    Er komt ook een Jenůfa in Essen http://www.aalto-musiktheater.de/premieren/jenufa.htm te combineren met een Otello in Keulen http://www.operkoeln.com/programm/74674/ (za 24 en zo 25 mei).
    Tickets naar Brussel met de Thalys zijn nu extra goedkoop! https://www.thalys.com/nl/nl/aanbiedingen-en-tarieven/speciale-aanbieding-belgie?dep=NLAMA&arr=BEBMI

  2. Gerard
    25 januari 2014 at 10:14

    @Leen: goeie tip, Leen;-)

  3. Marianne Timmermann
    25 januari 2014 at 13:20
  4. stefan caprasse
    27 januari 2014 at 11:26

    Inderdaad een dramatisch tweede bedrijf (en heel cru-realistisch in decor en personenregie!) met het eerste en derde bedrijf als decoratieve omlijsting (met Moravische folklorekostuums, Art-Nouveau decors, Kabuki bewegingen en een onophoudelijk (!) ballet op de achtergrond – dat alles puur visueel wel heel mooi). Het probleem is wel dat het drama hoe dan ook al begint in het eerste bedrijf en verder gaat in het derde. Vooral de ontknoping van de opera met de grote publieke bekentenis van Kostelnicka komt op deze manier wel heel weinig menselijk over (zeker na haar formidabele vertolking in het tweede bedrijf!). Wel een mooi slotbeeld met Jenufa en Laca die in het midden van het toneel naar mekaar toekomen. Nietemin schijnt Hermanis me een regisseur met interessante ideeen en die met visueel mooie beelden werkt (een opluchting na een aantal lelijke produkties in de Munt vorig seizoen als La Traviata en Manon Lescaut!). En het zal me benieuwen wat hij bv in Salzburg van Il Trovatore zal maken…
    De bezetting van deze Jenufa vond ik gewoon prachtig, vooral Matthews, Charbonnet en Workman, allemaal ook formidabele acterend, althans in het tweede bedrijf waar ze dat mochten…
    Globaal de beste Jenufa blijft voor mij die van Carsen in de Vlaamse Opera met de toen even onvergetelijke Kostelnicka van Josephine Barstow…