BuitenlandFeaturedOperarecensie

Zeffirelli’s Bohème gehuldigd in de Scala

Na de succesvolle reprise van Jean-Pierre Ponnelles legendarische Il barbiere di Siviglia stofte het Teatro alla Scala in Milaan in het kader van de Expo 2015 nog een historische productie af: Franco Zeffirelli’s enscenering van La bohème van Puccini. Een ontroerende voorstelling.

Maria Agresta en Vittorio Grigolo in La bohème (foto: Teatro alla Scala).
Maria Agresta en Vittorio Grigolo in La bohème (foto: Teatro alla Scala).

De Bohème van Zeffirelli beleefde in 1963 een bejubelde première, geleid door Herbert von Karajan en met Mirella Freni en Gianni Raimondi in de hoofdrollen. De productie staat symbool voor een halve eeuw glansrijke operageschiedenis. Met dank aan zangers als Ileana Cotrubas, Lucia Popp, Luciano Pavarotti, Giacomo Aragall, Piero Cappucilli en Rolando Panerai staat deze enscenering in het geheugen van vele operaliefhebbers gegrift en hangt rond iedere nieuwe uitvoering ervan een bijzonder aura.

Zeffirelli streeft er eerst en vooral naar Puccini’s geniale muziek in visueel opzicht te ondersteunen, wat de Italiaanse regisseur op meeslepende wijze lukt. De decors en kostuums (ontwerp: Piero Tosi) zijn weelderig en gedetailleerd en nemen het publiek met filmische precisie mee naar het Parijs van 1830. De zolder van de eerste en vierde akte geeft daarbij geen overdreven romantische voorstelling van het leven van de vier bohemiens, maar toont hun wereld in al zijn bittere armoede.

Dit realisme houdt Zeffirelli vast in de tweede akte, waarin het toneelbeeld haast overstroomt van levensvreugde en een kleurrijke mensenmassa het in twee verdiepingen verdeelde decor vult. De derde akte biedt een kras contrast met zijn in sneeuw gehulde, troosteloze poëzie. Al bij het opengaan van het doek heb ik kippenvel.

De meeste aandacht bij deze reprise ging uit naar de Venezolaanse sterdirigent Gustavo Dudamel en zijn eigen formatie: het koor en orkest Simón Bolívar de Venezuela. Helaas kon Dudamels optreden me slechts beperkt overtuigen.

Het was zeker interessant hoe hij in zijn interpretatie iedere zoete sentimentaliteit, waar deze opera vaak mee geassocieerd wordt, elimineerde ten bate van een hard en radicaal realisme. Maar de dirigent trok geen rode lijn door de avond. Zijn voortdurend abrupt wisselende tempi en het vrijwel onophoudelijk aanhouden van een extreem volume met luid slagwerk en ongenuanceerd koperwerk haalden te vaak de kracht uit de zachtere, intieme passages in Puccini’s partituur.

De matige orkestprestatie was des te spijtiger aangezien er een in alle opzichten uitmuntende cast stond opgesteld. Vittorio Grigolo speelde Rodolfo met veel overgave en passie. Vocaal heeft de tenor, die ik in München al eens in dezelfde rol hoorde, nog verder aan de partij gevijld. Zijn heldere, aangename stem sprak in alle registers aan en imponeerde niet alleen in ‘Che gelida manina’, maar ook in het grote duet in de derde akte, samen met de prachtige Mimì van Maria Agresta.

Maria Agresta en Vittorio Grigolo in La bohème (foto: Teatro alla Scala).
Maria Agresta en Vittorio Grigolo in La bohème (foto: Teatro alla Scala).

Agresta beschikt over een heerlijke, warme, lyrische sopraan met lichtende hoogte. Dankzij haar intense acteerwerk wist ze, ondanks de gevoelloze leiding vanuit de bak, een geloofwaardig karakter neer te zeten. Zo werd in elk geval in vocaal opzicht Mimì’s droom van het voorjaar en de bloeiende bloemen werkelijkheid.

Ronduit voortreffelijk vertolkte Massimo Cavaletti de partij van schilder Marcello. Met zijn elegant beheerste bariton bracht hij zijn rol naar een hoger plan.

Angel Blue mocht bij haar eerste entree als Musetta uit een door een paar getrokken koets stappen, om vervolgens haar beroemde wals ‘Quando m’en vo’ met donkere, erotische sopraan te zingen.

Mattia Oliveri zong een levendige, vocaal fraaie Schaunard, terwijl Carlo Colombaras een ware luxebezetting bleek te zijn voor de partij van Colline. Zo ontroerend en met zulke warme, vloeiende basklanken heb ik de korte aria van de filosoof in de laatste akte al heel lang niet meer gehoord!

Davide Pelissero als huisbaas Benoit en Matteo Peirone als begerige Alcindoro completeerden met hun korte, grappige optredens het ensemble.

Het door Lourdes Sánches ingestudeerde koor had duidelijk moeite om de tempi van Dudamel te volgen. Niettemin maakten de koorzangers er het beste van, met als resultaat prima koorscènes in de tweede en derde akte.

Het internationale publiek toonde zich aan het einde van de avond hoogst enthousiast en huldigde alle artiesten lang en hartelijk. Voor mij was het ondanks de minpunten een bijzonder fraaie, ontroerende avond.

Vorig artikel

Wagner maakt nieuwe Tristan in Bayreuth

Volgend artikel

Kwangchul Youn ster in Fliegende Holländer

De auteur

Mordechai Aranowicz

Mordechai Aranowicz

1 Reactie

  1. stefan caprasse
    24 augustus 2015 at 12:31

    Als ik me niet vergis, was het ook deze produktie die ik in 1982 in de Weense Statsoper gezien heb (de enigste opera die ik er trouwens tot nog toe gezien heb…).

    Voor een totaal andere visie op deze opera (maar op zijn manier even poetisch en werkelijk prachtig!) raad ik nu al sterk de herneming van de Carsen-produktie aan rond de jaarwisseling in de Vlaamse Opera!