Recensies

Prachtduo Tarver en Rost in merkwaardige Haydn-opera

Voor wat betreft opera vond het Hongaarse lentefestival, momenteel gaande in Boedapest, gisteren (29/3) haar hoogtepunt in een nieuwe productie van Orfeo ed Euridice van Haydn. Na vele jaren van wachten stond Andrea Rost weer in haar ‘thuis’ op het toneel, indrukwekkend mooi bijgestaan door Kenneth Tarver.

Kenneth Tarver als Orfeo (foto: Vera Éder).
Kenneth Tarver als Orfeo (foto: Vera Éder).

Tarver maakte vorige week zaterdag al indruk tijdens een optreden in het Concertgebouw, in een andere Haydn-opera (Orlando paladino). Tijdens die concertante uitvoering stond hij nog wat stijfjes op het toneel. In het operahuis in Boedapest (meer dan volgestampt met mensen) was daar weinig meer van terug te zien. Hij bewoog zich vlot en vrij over het podium, en won al snel de sympathie van het publiek.

Geheel terecht, want hij zong wonderschoon. Altijd verzorgd en beheerst, altijd met die wonderlijk mooie stem. Hoe hoog of laag hij zijn frasen ook moest buigen, de klankkleur bleef hetzelfde. Met toppunten in zijn lange, zeer lange, uitgestreken maar volle noten.

Je zou haast gaan zeggen dat Andrea Rost een waardige zangeres naast Tarver was – en niet andersom. Naar eigen zeggen zong Rost voor het laatst twintig jaar geleden een première van een nieuwe productie in het operahuis in Boedapest. De Hongaarse première van Orfeo ed Euridice was dus in meerdere opzichten speciaal.

Hoewel ze in haar coloraturen niet heel overtuigend was, haalde Rost diverse uitmuntende passages uit haar toch vrij bescheiden rol. Vooral in haar sterfscène (de eerste) zong ze treffend: fluisterend, haast wegkwijnend. En dat non-stop liggend op haar zij en rug.

In die scène was het orkest van de staatsopera, onder leiding van Ádám Fischer, op haar best. Het zuchtte en verstilde, tot er haast niets meer te horen was. In andere delen speelde het orkest ook prima, met uitzondering van de forsere gedeelten, waarin de trompetten buitenproportioneel aanwezig waren (misschien een restant van de Turandot-opvoering van de dag ervoor?).

De andere solisten imponeerden niet zo als het titelduo. Maar zo bont als de regie maakten ze het niet. Sándor Zsótér – afkomstig uit het gesproken toneel, geen grote operafan – koos voor een sterk symbolistische aanpak, maar veel van zijn verzinsels waren zo abstract of vaag, dat de betekenis ervan in nevelen gehuld bleef. Zo liep het koor heel de opera rond met een soort ballonnen/tomaten op hun hoofd, maar niemand snapte waarom.

Zsótér zou een exponent van een nieuwe generatie regisseurs in Hongarije moeten zijn. Een generatie die geleid wordt door het hoofd van de staatsopera, de in Stuttgart opgeleide Balázs Kovalik, en die naar alternatieven zoekt voor de traditionele, voorspelbare regie. Maar als er vervolgens dit soort producties geschapen worden, is het luide boegeroep bij het opkomen van Zsótér (die vervolgens wegdook in het koor) zeer begrijpelijk. Modern, oké, maar het mag toch wel iets voorstellen?

Vorig artikel

Tuitende oren in een Hongaarse Turandot

Volgend artikel

Monteverdi en Gershwin in Vondelkerk

De auteur

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman is journalist en muziekliefhebber. Hij richtte in januari 2009 Place de l'Opera op en leidt sindsdien het magazine.