Operarecensie

Kunqu-opera: onbekend maar fascinerend

Het Holland Festival bracht dit weekend authentieke Kunqu-opera uit Noord-China naar Nederland. Geschreven tijdens de Mingdynastie door Gao Lian, blijkt de liefde in het verhaal universeel en de zang en het spel onbekend maar fascinerend.

Wei Chunrong (foto: Zhang Lei).

Het Holland Festival biedt in de programmering van dit jaar artistieke en muzikale vergezichten naar bijna alle windstreken. Zo was er de mogelijkheid om zeer zeldzame Chinese operacultuur in Nederland te zien bij de optredens van het China Northern Kunqu Opera Theatre, afgelopen weekend in de Amsterdamse Stadsschouwburg.

Het gezelschap, dat ontstond in 1957, richt zich op het in stand houden van de authentieke tradities van de Chinese Kunqu-opera, die meer dan vijf eeuwen geleden ontstond in Noord-China. Kunqu is een combinatie van literatuur, muziek, beweging en zang in een doorgaans kaal decor, waar de teksten, de zang en de begeleiding het werk doen. Daarbij is beweging heel belangrijk, elke gezongen regel kent een eigen bijpassende beweging van handen en armen.

Het Kunqu-repertoire bestaat uit oude, klassieke stukken, die door het gezelschap dat ons land aandeed zo origineel mogelijk worden opgevoerd. Al is het wel noodzakelijk de opera’s in te korten, want een complete Kunqu-opera kan zo maar twintig uur duren. In Amsterdam stond The jade hairpin op het programma, dat in twee delen van elk anderhalf uur werd opgevoerd.

Wat maak je mee als het doek opgaat en de kunqu-opera begint? Meteen valt op dat het toneel vrijwel leeg is: een zwart achterdoek, geen versieringen en alleen hier en daar een tafel en wat stoelen die in verschillende vormen gebruikt worden. Het orkest, dat in elk geval niet in een bak zit, blijkt in de coulissen opgesteld te zijn, net buiten het zicht van het publiek.

Vier zangeressen in kimono’s en met zilveren hoofdtooien dribbelen over het podium en zingen over het klooster waar ze deel van uitmaken. De zang is extreem hoog, de bewegingen zijn gestileerd. Na zo’n drie uur kijken, ontdek je dat eigenlijk geen enkele zanger op het podium staat anders dan in een gestileerde, kunstmatige houding. Dat vraagt fysiek veel, lijkt me. Alles is choreografie.

Dan verschijnt de abdis van het klooster, waar het verhaal zich afspeelt, op het podium. Haar zang heeft een meer alt-achtige kleur, ze is ouder, haalt minder uit en bezingt het klooster.

Haar neef Pan arriveert. Hij is gezakt voor zijn examens in de stad en komt naar het klooster van zijn tante om bij te komen. Zijn stem gaat werkelijk alle kanten op, hij draagt een pastelkleurige roze kimono.

Een opmerkelijk detail vormen zijn bewegingen met zijn armen. De mouwen van zijn kimono zijn ongeveer een meter te lang. De witte uiteinden zette zijn dansbewegingen kracht bij, maar als dat niet hoeft, moeten ze als manchetten om zijn polsen vallen. De zanger brengt, zonder zijn handen te gebruiken, tijdens de voorstelling wel een keer of veertig de mouwen in positie, altijd met twee elegante bewegingen. Nooit meer, nooit minder dan twee, en het klopt altijd.

Tante abdis stelt aan haar neef voor dat hij gezellig met één van de novices, Chen Miaochang, poëzie kan lezen en die kan bediscussiëren. Dat dat uit de hand loopt, is een voorspelbaar thema van alle tijden. Chen, een rol van Kunqu-ster Wei Chunrong, zingt nog hoger dan Pan, haar uithalen gaan met een getrainde piepstem naar grote hoogten.

Wei Chunrong en Shao Zheng (foto: Zhang Lei).

De taal is prachtig. Boventiteling blijkt ook hier een geweldig hulpmiddel om als publiek het verhaal te volgen. In dit poëtische idioom zingt Pan bijvoorbeeld dat hij over het pad met de lotusbladen liep, in de geur van de kaneelboom, en dat hij omgeven door orchideeën de door de zon verlichte blauwe wolkenkamer van Chen bereikte.

De begeleiding door het onzichtbare orkest, dat tien musici telt, bestaat uit muziek op authentieke snaar- en slagwerkinstrumenten. Een klein gongetje met een ‘pwwwwwaaanggg’- geluid zorgt voor de vaart in de voorstelling. Voor en na de aria’s, die worden afgewisseld met recitatieven en ‘sprechgesang’, klinkt de kleine gong. Voortdurend lijkt die tempoaanwijzingen en overgangen aan te geven.

De handelingen in het verhaal worden gedanst, zodat je bijna gaat geloven dat je de boot kan zien waarin Pan weg roeit nadat zijn affaire rond het lezen van poëzie met Chen Miaochang door tante abdis is ontdekt.

Westerse oren zijn niet gewend aan de piepende uithalen van zowel mannelijke als vrouwelijke zangers. Het leidt soms tot een lachje in de zaal. Maar er valt wel meer te lachen; kunqu heeft ook komedie-kanten. Dankzij de boventitels is het verhaal te volgen, krijg je veel mee van de rijke taal en worden die wonderlijke figuren op het podium, hoe ongewoon voor ons ze hun stem ook gebruiken, mensen van vlees en bloed, die plezier maken, liefhebben en daar onder lijden.

Bijzonder om dat mee te kunnen maken in een Amsterdamse schouwburg.

Zie voor meer informatie de website van het Holland Festival.

Vorig artikel

Brooks Zauberflöte: jong van hart

Volgend artikel

Opera per Tutti geeft twee concerten

De auteur

François van den Anker

François van den Anker

François van den Anker is muziekjournalist. Hij doet verslag van de wereld van opera en lied met interviews, reportages en podcasts.