Operarecensie

Kluchtig operaatje over een koe

De naam van Gerbrand Adriaenszoon Bredero is tamelijk ver weggezakt in het cultureel geheugen. Toch greep een naamloos collectief het vierhonderdste sterfjaar van de Amsterdamse toneelschrijver en dichter aan om hem te eren met een kleine opera, geïnspireerd door Bredero’s Klucht van de koe. Zondag was de première, onderdeel van het Grachtenfestival.

Merlijn Runia als de koe en Laetitia Gerards als de dief. (© Robert Verhoeve)

Een klucht, zo omschrijft een woordenboek, is een toneelstuk met een dolkomische inhoud. Dat gaat zeker op voor De klucht van de koe, die Bredero in 1612 dichtte. Een boer en tevens uitbater van een taveerne laat zich bedotten door een dief (een gaeuw-dief, aldus de toneeltekst). Die eigent zich op slinkse wijze de koe van de boer toe. Het stuk is meer dan een klucht; het is ook een satire over de vroeg-zeventiende-eeuwse Amsterdamse maatschappij, waarin geld en winstbejag een stevige rol speelden.

Op het stramien van Bredero’s stuk schreef Lisanne van Aert een nieuw libretto. Zij bracht het aantal figuren terug tot drie, namelijk de boer, de koe en de dief. Bij Bredero heeft de koe geen tekst, bij Van Aert des te meer. Zij is een dolkomische kluchtfiguur. Omdat de inhoud geheel afwijkt van de originele klucht, heet het stuk Niet de klucht van de koe.

Op de tekst schreef componiste Brechtje (een achternaam wordt niet vermeld) uitstekend lopende vocale lijnen, omspeeld met veelkleurige instrumentale muziek. Brechtje toont lef in de vermenging van elektrische en akoestische instrumenten, reikend van barok (klavecimbel, viola da gamba, blokfluiten) tot hedendaags (elektrische gitaar, bassynthesizer). Een flinke portie slagwerk ontbreekt niet.

De componiste houdt van stevige, ruige en versterkte klanken met ritmisch scherpe profielen. Barok en rock fuseren tot barock, door het vijfkoppige ensemble met hartstocht gespeeld onder leiding van de even elegant als gedreven dirigerende Nicolò Foron.

Stront en stank

De dief opent – net als bij Bredero – het spel met uitdagende teksten als: “Ik wil kraken, ik wil ramkraak, dynamietstaaf, doorbraak.” De rol is geschreven voor een sopraan. De heldere, forse stem van Laetitia Gerards past goed bij het dominante karakter van deze dievegge. Helemaal doordat haar stem versterkt werd, net als die van de boer (bariton David Visser) en de koe (mezzo Merlijn Runia). Waarom klassiek geschoolde stemmen versterken?

Laetitia Gerards als de dief en David Visser als de boer. (© Robert Verhoeve)

Regisseur Warre Simons situeerde de klucht op een vierkant speelvlak in de grote zaal van het Amsterdamse Compagnietheater aan de Kloveniersburgwal, in de buurt waar Bredero vierhonderd jaar eerder zelf rondstruinde. In het midden zwart gruis en daaromheen een lijst van graszoden. Daar leven boer en koe in agrarische rust (bij Bredero het dorp Ouderkerk aan de Amstel), maar zij dromen ervan om te ontsnappen aan stront en stank om te gaan wonen in een mooi huis aan een Amsterdamse gracht. Zo zingt de koe: “Wij zijn voor meer geboren dan voor het platteland.”

Liefde en geld

De boer is verliefd op de koe. Maar ook op geld. Dat levert kluchtige momenten op, maar ook lyrische scènes, zoals een aria waarin de boer zijn lust naar geld uitzingt, met verve gezongen door David Visser. De boer probeert door munten te zaaien geld te laten groeien, wat de dief handig aangrijpt om hem te bedriegen.

De koe is een prachtrol voor Merlijn Runia, door ontwerpster Rosa Schützendorf snoezig aangekleed als een frivole deerne. De koe raakt steeds meer in de ban van de dief. Uiteindelijk vermoordt zij haar boertje, zodat zij de grote dame kan uithangen. Zo eindigt Niet de klucht van de koe als een zwarte klucht, instrumentaal afgerond met een lieflijk blokfluitmuziekje.

Vorig artikel

Vier topvoorstellingen in Santa Fe

Volgend artikel

Raoul Steffani wint GrachtenfestivalPrijs

De auteur

Franz Straatman

Franz Straatman