Beloften stralen in PRJCTs Mozart-Requiem
De kluwen van feiten en verzinsels rond Mozarts geliefde Requiem zal wel nooit ontward worden. En dat is goed, diverse verhalen zijn te mooi om in de prullenbak te werpen. Bijvoorbeeld dat Mozart de dag voor zijn sterven met vrienden de stempartijen doornam, daarbij zelf de alt-noten zingend. Door een dichterlijke bril bezien volgde Maarten Engeltjes dinsdag Mozart na. Een man als alt klonk eerder in dit werk, ook in het Concertgebouw, maar dat die zanger tevens dirigeert, geldt vast als unicum.

Met nog meer opvallende keuzes boden PRJCT Amsterdam en hun countertenor-chef Engeltjes de Grote Zaal 30 september geen doorsnee uitvoering, al stond op de lessenaars ‘gewoon’ de voltooiing door Mozarts assistent Franz Xaver Süssmayr. Het Klarinetconcert opende de avond, ook een werk uit Mozarts laatste maanden op aarde. Toch liet solist Elia Celegato vooral de levenslust spreken.
De jonge Italiaan toverde lichtvoetig spel uit zijn bassetklarinet, zoals bij de première benut, uitgerust met een opvallende ‘bel’ aan het eind. Op een normale A-klarinet worden sommige lage noten een octaaf hoger gespeeld, hier snorden ze behaaglijk, soms zelfs komisch. Celegato speelde niet op safe in de van ingetogen fantasie overlopende zijluiken, met soms een haperingetje. In het centrale Adagio gaven zijn puntgave fraseringen de weemoedige lyriek alle ruimte, wat hem voortijdige bijval bracht.
Ondanks vrij lange pauzes tussen de delen bleef bij het Requiem ongepast applaus goddank uit. Geen wonder dat Engeltjes zich dikwijls even moest herpakken; na het kundig leiden van zijn grotendeels staand spelende orkest in het concert kwam er nu de verantwoording voor koor, drie solisten én zijn eigen zangaandeel bij. Maar verdiend noemde de programmaflyer nog boven Engeltjes’ naam László Norbert Nemes voor zijn ongeziene werk bij het instuderen van het Nationaal Gemengd Jeugdkoor.

Het Requiem geeft het koor een hoofdrol die dit ensemble op geheel eigen wijze invulde. Alle leden van tussen de 15 en 29 jaar stroomden door uit het Nationaal Kinderkoor en Nationaal Jongenskoor. De mannen dus met uiteraard jeugdige maar volgroeide tenor- en basstemmen. Volwassen was de zang zeker in het Introitus en Kyrie, met stabiele toonvorming en grote homogeniteit, zowel per groep als gezamenlijk. Deze jonge musici hebben de kunst van naar elkaar luisteren uitstekend in de vingers.
In de omvangrijke Sequens met teksten vol hel en verdoemenis vraagt Mozart veel op het gebied van beangstigende expressie. Geen schande dat het Gemengd Jeugdkoor hier niet het onderste uit de kan haalde. Zeker de bassen moeten nog rijpen voor het demonische Confutatis maar het Voca me van de dames had ook hemelser mogen zweven. De contrastwerking kwam mogelijk minder uit de verf door een onbevangen frisheid die allen verbond. Juist dat gaf hun zangkunst zo’n ontroerende samenhang.
Terecht zette Engeltjes in op drama, waarbij het kleine aantal strijkers de balans naar fel koper schoof. Beter dan een grote ‘romantische’ bezetting gaf dit klankbeeld een indruk hoe ontzaglijk tijdgenoten, zonder kennis van Verdi’s of Berlioz’ visies, Mozarts dodenmis hebben ervaren. ‘Echt gotisch!’, schreef een krant in 1801. Van mij had alles iets meer mogen ademen maar de donkere blazers, met fraaie bassethoorns, flitsende strijkfiguraties en een vinnige paukenist misten hun opwindende effect niet.
Van de solisten staat bas Jasurbek Khaydarov, bekend uit de Opera Studio, ook nog aan het begin. Zijn Tuba mirum-inzet had imposante sonoriteit maar op sleutelfrasen ontbrak hem net dat vleugje extra zeggingskracht. Tenor Fabio Trümpy greep in het ‘beschrijvende’ Tuba mirum-vers meteen zijn kans met een mix van vrees en opwinding over de verwoeste natuur. De trillers in het door Süssmayer breed uitgesponnen tekstarme Benedictus waren aan Trümpy en Khaydarov echter minder besteed.
Sopraan Lenneke Ruiten en Engeltjes wisten wel raad met zulke ornamenten, al miste ik de warmte van een vrouwelijke alt bij de zoete Benedictus-opening (toch Mozarts idee?). De grootste troeven speelden zij echter uit in het eerdere solistische deel Recordare. Engeltjes’ breekbare countergeluid gaf scherp reliëf aan verzen van smekend berouw. En Ruiten liet haar kernachtige timbre even hel oplichten bij cremer igne (eeuwig vuur).

Ook zonder zulke finesses maakte het Nationaal Gemengd Jeugdkoor steeds indruk. Bijvoorbeeld in de onopgesmukte kalmte van het Hostias of de eb- en vloedgolven in het Agnus Dei en Lacrymosa. Dat laatste deel had Mozart mogelijk willen eindigen met een fuga die men in schetsvorm terugvond. A capella gezongen was dit abrupt ophoudende fragment een waardevolle invoeging. Een toegift was er ook: met Mozarts Kirchenlieder toonden de talenten nogmaals hun veelbelovende klasse.
Maar de emotionele climax vormde uiteraard het slot van het Requiem, naar Mozarts vermoedelijke intentie door Süssmayr gerecycled uit de openingsdelen. De korte sopraansolo klonk dus wederom op identieke noten. Waar Lenneke Ruiten eerst sobere ernst had gehanteerd, liet ze nu op quia pius est (want U bent mild) de warmte opbloeien. Daar was in miniatuurvorm de troost die Mozart zijn laatste ellendige weken toch steeds voor ogen moet hebben gehad.
Verder lezen
Eerder dit jaar hoorde Monique ten Boske PRJCT Amsterdam en Maarten Engeltjes in Händel.