FeaturedLiedrecensieOperarecensieRecensies

Chailly zet Gurrelieder met dramatiek neer

Erg vaak komt Riccardo Chailly niet naar Amsterdam om er het Koninklijk Concertgebouworkest te dirigeren. Maar als hij vanuit zijn vaste stek Milaan optrekt naar het orkest waar hij van 1988 tot 2004 chef was, dan is het qua programma een speciale gebeurtenis. Zoals donderdag 1 februari met de uitvoering van ‘Gurrelieder’, door Arnold Schönberg tijdens de eerste tien jaren van de vorige eeuw gecomponeerd, en in 1913 in première gebracht in Wenen.

Dirigent Riccardo Chailly. foto: ©Ronald Knapp

Aanleiding om de enorme compositie nu uit te voeren, is het honderdvijftigste geboortejaar van Schönberg. Het orkest heeft bovendien solide papieren om het gigantische werk aan te pakken: de componist zelf dirigeerde ‘Gurre Lieder’ in 1921 bij het Concertgebouworkest. Daarna stond het niet meer op het repertoire. In de jaren dat Chailly chef was, kwam het er niet van onder meer door problemen met de financiering. Op de wensenlijst stond ook de kostbare Achtste symfonie van Gustav Mahler, onder leiding van Chailly tot tweemaal toe gespeeld.

Tien hoorns

De eisen die ‘Gurre Lieder’ stelt, zijn in omvang ongeveer gelijk: een symfonie-orkest uitgerust met liefst tien hoorns, zes trompetten, twee bastrompetten, vijf klarinetten en twee basklarinetten ome en greep te doen uit de blazerssectie. Niet gering ook de afdeling slagwerk en aanverwante instrumenten, waarbij zes pauken, benevens klokken, kettingen (voor de grafscène in het derde deel), vier harpen en celesta. En vanzelfsprekend een fors strijkorkest. Het podium was dan ook meters uitgebouwd om de 120 musici te plaatsen.

Portert van Arnold Schönberg uit 1917 door Egon Schile

 

Het enige instrument in de Concertgebouwzaal dat niet mee mocht doen, was het orgel; dat keek zwijgend neer over de massa. Ter linker en rechterzijde van de orgelkas grote hoeveelheden koorzingenden: een vrouwenkoor uit het Groot Omroepkoor en het Laurens Symfonisch Koor, en aan de aan de andere kant de mannen van het Groot Omroepkoor en van het koor van de Beierse Omroep. Op het voorste gedeelte van het podium nog net ruimte voor vijf solisten en de dirigent.

In totaal 317 musici; in 1921 moesten er liefst 750 personen voor worden ingezet, toen amateurkoren deelnamen. De professionaliteit van hedendaagse zang-ensembles vereist minder mannen en vrouwen, wat de deelnemende koren met even krachtige als stralende zang bewezen. ‘Gurre Lieder’ (net als Mahlers Achtste) spreekt tot de verbeelding juist vanwege het grote aantal uitvoerenden en de enorme decibellen die uit het orkest loskomen. Maar een blik op de partituur leert dat Schönberg ook heel veel passages voorzag van de aanwijzing pp en ppp, of ‘sehr weich’ en ‘ausdrucksvoll’. De lange orkestrale inleiding is er een toonbeeld van.

Alle uitvoerenden van de Gurrelieder op het podium van het Koninklijk Concertgebouw. foto:© Simon van Boxtel

Doorzichtig

Chailly hield de klanken vol stemmingen die de natuur verbeelden, mooi doorzichtig.  Met zijn soepel bewegende linkerhand gaf hij de expressies precies aan die hij opriep in het orkest, terwijl zijn tacterende rechterhand de stabiele basis vormde voor een strakke voortgang. Ook in passages waarin Schönberg alle remmen losgooide, behield Chailly de controle. Het laat-romantisch idioom waarin de compositie is gehuld, bleef helder van klank en uitdrukking. ‘Als ik kijk naar de partituur, wil ik alles laten horen. Bij een stuk dat zo vol muzikale lijnen zit, is dat ontzettend moeilijk’, zo zei hij in een interview voor NPO Klassiek.

‘Gurre Lieder’bestaat uit drie delen van ongelijke omvang; het werk verhaalt van de buitenechtelijke liefde die een Deense koning (Waldemar, alias Volmer) koestert voor een adellijke vrouw (Tove). Een relatie die tragisch afloopt. De stof ontleende Schönberg aan een Deense legende. Het eerste deel omvat negen monologen waarin de gelieven om en om elkaar toezingen, gevoelens die worden omkleed met beelden uit de natuur. ‘Nun dämpft die Dämmerung’, zo zette Waldemar zijn eerste lied lyrisch in, om snel in emotionaliteit toe te nemen als hij beleeft dat hij het kasteel, genaamd Gurre, van zijn geliefde bestormt. Tenor Andreas Schager gaf met zijn heldere, scherp belijnde stem krachtig invulling aan de gemoedstoestand van de koning.

Witte duif

Met heldere, volle stem en goede plaatsing van de tekst, sloot sopraan Camilla Nylund, toepasselijk in het wit gekleed als de blanke duif Tove, aan met het lied, ‘O, wenn des Mondes Strahlen’. Statig zong zij haar tweede lied ‘Sterne jubeln’ dat in een walsende beweging afsluit. Nylund kleurde de vier liederen die zij in deze cyclus van negen heeft, met genuanceerde stempracht. Zoals in het tedere ‘Nun sag ich dir zum ersten Male, Volmer, ich liebe dich’, prachtig omspeeld met klarinet. Een van de vele solistische momenten die Schönberg invlocht met vooral houtblazers.

Alle solisten van links naar rechts Camilla Nyland, Ekaterina Semenchuk, Wolfgang Ablinger-Sperrhacke en Wolfgang Koch.                                                                In het midden Peter Dijkstra, dirigent van het Koor van de Beierse Omroep, Riccardo Chailly en Benjamin Goodson en rechts van hem Andreas Schager en Robertt Holl Foto: © Simon van Boxtel

Andreas Schager bewees zijn enorme kwaliteit als heldentenor door, ondanks het orkestraal geweld in het lied ‘Ross! Mein Ross’ (gekenmerkt door een heftig paardenritme), royaal boven het voltallige ensemble uit te komen. Extatisch ook zijn uitroep ‘Jetzt ist meine Zeit’ aan het einde van het lied ‘Es ist Mitternachtszeit’. Dat begint dreigend laag in de celli en contrabassen (volle sonore klank), en ontwikkelt zich tot een pandemonium als de graven zich zich openen. De dood sluipt als een thema door heel de ‘Gurre Lieder’ in combinatie met de liefde en de natuur. Dat blijkt in Waldemars lied ‘Du wunderliche Tove’, sensueel ingekleurd met hobo en hoorn.

Geweldige stroom

Dan volgt een geëmotioneerde orkestrale overgang, afwisselend aangegeven met ‘sehr breit’ en ‘sehr rasch’. De heftig gesticulerende Chailly  en het vurig spelende Concertgebouworkest werkten deze passage uit tot een geweldige stroom. De dramatische kracht van ‘Gurre Lieder’ spatte er af. Die emotie leidt het ‘Lied van de woudduif’ in. Waldtaube zingt ‘Taube von Gurre, Sorge quält mir. Tod ist Tove’. Het vormt de afsluiting van het eerste deel. Mezzo Ekaterina Semenchuk drukte de ontzetting over de moord op Tove (in opdracht van Waldemars vrouw Hedvig) uit met grote stem, diep van kleur, maar met weinig aandacht voor de articulatie van de tekst.  Mooi zong Semenchuk het tedere, in vier dalende noten gevatte ‘Weit flog ich, Klage suchte ich’, waarna dramatisch de passage volgde dat Waldemar de doodskist van Tove opent, schilderachtig met paukenslagen en doodsklokken omgeven.

Merkwaardig werd hierna een pauze ingelast. Immers, het tweede deel is maar een heel korte ontboezeming van Waldemar, een schreeuw naar God: ‘Herr Gott, weisst Du was du tatest’. Het is zijn reactie op het lied van Waldtaube. Met de pauze was het verband met het voorgaande zoek.

Opera-achtig

Wat mij betreft, had Schönberg hier een punt achter zijn werkstuk mogen zetten. Het derde deel is zo anders van sfeer. De eerste twee delen kunnen gezien worden als een dramatische cantate of een liederencyclus met orkest, met inhoudelijke samenhang. Het derde deel is opera-achtig. Hier komt het mannenkoor (zelfs tot achtstemmig gesplitst) in actie in de rol van Waldemars leger; het zijn dode soldaten die uit hun graf opstaan om wraak te nemen. Een Dies irae-achtig motief kleurt hun optreden. Heftige, dramatische passages zijn weggelegd voor Waldemar, omspeeld met sensationele effecten in het orkest.  Een ratjetoe aan christelijke en heidense symboliek vult de tekst. Schönberg voegde ook een ironisch-komisch intermezzo in met ene Klaus Narr die de dood becommentarieert. Met veel effect gezongen door tenor Wolfgang Ablinger-Sperrhacke (die ook van de partij was in beide scènische uitvoeringen door De Nationale Opera in 2014 en 2018!). Een boer (bas Wolfgang Koch) mocht ook zijn zegje doen. Tenslotte rondde een spreker (met enige pathetiek vertolkt door Robert Holl) het gefilosofeer over de dood, de liefde en de natuur (die zich herstelt) af.

De leden van het Groot Omroepkoor, het Koor van de Beierse Omroep en van het Laurens Symfonisch Koor, samen met het Koninklijk Concertgebouw Orkest olv. Riccardo Chailly. Foto: @ Simon van Boxtel

Zinderend

Belangrijk was het aandeel van het schitterend zingende mannenkoor, van pianissimo tot uitbundig expressief. In de afsluitende, overdonderende koorpassage, nu met de vrouwen erbij, groeide de climax naar een zinderende afsluiting in een loflied op de zon. Chailly perste alle expressie uit zijn dirigerende lijf om de massa van orkest en koor tot opperste uitdrukking te stuwen tot in het C-groot slotakkoord. Een ondersteunende dreun van het volle werk uit het orgel had niet misstaan. Een kwartier lang duurde het laaiende slotapplaus. ‘Ik was volkomen overweldigd door de grootsheid van dit werk’, vertelde Chailly toen hij ‘Gurre Lieder’ voor het eerst hoorde, zo’n 45 jaar geleden in Milaan. Binnenkort voert hij het werk uit in La Scala met zijn eigen operaorkest, koor en ook de mannen uit Beieren.

Op vrijdag 2 februari, als u heel snel bent om 20.15 uur en zondagmiddag 4 februari 0m 14.15 uur herhaling in het Concertgebouw.

Rechtstreekse radio-uitzending op NPO 4.

Verder lezen, luisteren en kijken

Riccardo Chailly sprak op Radio4 over de Gurrelieder.

In 2014 opende De Nationale Opera het seizoen moet de Gurrelieder. Basia Jaworski schreef er destijds over,

Iets geheel anders: Camilla Nyland en Andreas Schager zingen samen Zwei Herzen in Dreiviertel Takt tijdens het Weense Opernbal 2023

Vorig artikel

Stella Voutoufianaki laat stem horen

Volgend artikel

Glansrol Judith van Wanroij in Roi d'Ys

De auteur

Franz Straatman

Franz Straatman