BuitenlandOperarecensie

Zürich: Monteverdi leeft en maakt indruk

Een theaterklassieker van wereldformaat: Willy Deckers nieuwe productie van Il ritorno d’Ulisse in patria in Zürich laat Claudio Monteverdi in een actuele, eenvoudige maar levendige uitvoering glanzen als nieuw. Een ook muzikaal gezien perfecte voorstelling uit de koker van het operahuis van het jaar.

Scène uit Il ritorno d'Ulisse in patria (foto: Monika Rittershaus / Opernhaus Zürich).
Scène uit Il ritorno d’Ulisse in patria (foto: Monika Rittershaus / Opernhaus Zürich).

Donkerte, totale duisternis heerst er aan het begin van de avond. Verhuld in die dichte zwartheid speelt het orkest zijn eerste maten, als zijn het de eerste tonen van de schepping. En dan is er licht: mat, grijpbaar en tegelijkertijd immaterieel, als een sluier. En uit het niets verschijnt ze: L’humana fragilità, heel sfeerbepalend de eerste persoon die aan het woord komt.

Op dat moment, nog geen vijf minuten na de opening, is het op een of andere manier al glashelder: hier begint een grandioze, ontroerende theateravond. Hoe je dat herkent? Het is dat vitale, spontane en op de seconde nauwkeurige samenspel van al die elementen die zich bij Monteverdi voor het eerst in de wereldgeschiedenis samensmolten tot de toverformule die wij als opera zijn gaan leren kennen. Poëzie, gematcht met zang, decors en kostuums. Een unieke, niet te vergelijken grootheid.

Weg dus met het idee dat je de ‘oeropera’s’ alleen uit historisch-documentaire overwegingen op het toneel zou kunnen zetten! Te groot en te kwellend is vaak de verveling bij zulke gemummificeerde, onbezielde producties, met tweedimensionale zangers en musici die deze eersten der opera’s lusteloos, als onbeduidende zwart-witfilms laten zien. Nee, in Zürich neemt Willy Decker Monteverdi’s opera Ritorno d’Ulisse in patria juist met veel jeugdig elan onder handen. Met weinig middelen, enkel zijn classicistisch gevoel voor grootte en proportie, weet hij te toveren. Goed drie uur lang. En ik heb geen minuut gemist.

Het toverwoord van Decker: heldere, begrijpelijke handelingen, die de positie van ieder personage in het verhaal raak weten te typeren en toch ook zo betekenisvol zijn dat ze een symbolische, epische dimensie aannemen. Het is een ‘Gesamtkonzept’, dat uit ontelbare details bestaat. Een voorbeeld: de zeer onderhoudende boogschietoefening van de drie Proci. Of de op haar knieën zakkende Penelope, als ze Ulisse herkent. Of de culminerende, tot vreugdetranen leidende omarming van de herenigde geliefden. Kleine gebaren, grote impact.

Een kale, ronde, witte schijf is het decor, diagonaal in een zwart, getrapt bouwwerk geplaatst. Het doet sterk denken aan het Griekse theater, maar heeft ook iets van een modern vijfsterrenhotel, waar mensen in rouwkleren rondlopen, terwijl goden in avondtoilet zich in hun altaarachtige vipruimte op de achtergrond licht aangeschoten van de champagne in de handeling mengen. Decorontwerper Wolfgang Gussmann, die samen met Susana Mendoza ook de eenvoudige maar niettemin stijlvaste kostuums uitdacht, heeft hiermee een kloppend kader voor de moderne, tijdloze interpretatie van Decker gecreëerd.

Meesterlijk, als een schilderij is de belichting van Franck Evin, die zonder te verslappen de verschillende scènes zo uitlicht dat ze de uitdrukkingskracht van ’tableaux vivents’ hebben. Bovendien draagt hij bij aan het voortstromen van de muziek door de scènes vloeiend in elkaar over te laten gaan. Een voorstelling die in het donker begon, vindt juist in het licht een essentieel middel om de personages uit te drukken en te definiëren.

Scène uit Il ritorno d'Ulisse in patria (foto: Monika Rittershaus / Opernhaus Zürich).
Scène uit Il ritorno d’Ulisse in patria (foto: Monika Rittershaus / Opernhaus Zürich).

Als ik al die personages de hun toekomende hulde zou moeten betonen, zou mijn stuk bijna zo lang worden als de Odyssee zelf. Maar aangezien ik beslist geen Homeros ben, zal ik het beperken tot een algemene, welgemeende ode aan het ensemble als geheel: alle zestien de solisten gaven theatraal levendige optredens, waarbij hun zang en hun tekstinterpretatie in perfecte balans stond.

Om toch de twee hoofdrolspelers te noemen: geen woord, geen detail in de vertolkingen van de Venetiaanse Sara Mingardo als waardige en ontroerende Penelope en Kurt Streit als rijpe, mens-en-held Ulisse was minder dan perfect!

Mijn persoonlijke favoriet was niettemin Rudolf Schasching als Iro. Op zijn mooie leeftijd leverde de voormalige heldentenor het meest gewaagde optreden van allen. Niemand kan zeggen of het ‘recitar cantando’ zo klonk rond 1640, maar iedereen kan zeggen dat de manier waarop Schasching deze ‘oer-buffo’ neerzette alle twijfel over de onweerstaanbare aantrekkingskracht van Monteverdi als sneeuw voor de zon liet verdwijnen.

Schasching heeft de look voor de rol, een stem met vele facetten en de juiste ironie en zelfspot in zijn markante zangtrant. Ik moest sterk denken aan wat Luciano Berio eens op de Juilliard School in New York leerde over de interpretatie van Monteverdi: je hebt de spontaniteit van volkszang nodig om de top van dit vak te bereiken.

Ivor Bolton had de productie muzikaal voorbereid en zou moeten dirigeren, maar moest vanwege ziekte het stokje doorgeven aan Robert Howarth. De ingesprongen Brit leidde het Orchestra La Scintilla (die gezien het begin in het donker ook met de ogen dicht konden spelen) met een treffende puurheid en een zeer diverse dynamiek.

Bij de International Opera Awards in Londen, 7 april jongstleden, werd het Opernhaus Zürich tot operahuis van het jaar uitgeroepen. Deze productie kon de jury toen nog niet kennen, maar het is niettemin een dikke streep onder die onderscheiding. En een bekroning van de moderne Monteverdi-renaissance, die in 1975 juist in Zürich begon, met de legendarische directies van Nikolaus Harnoncourt en de ensceneringen van Ponnelle.

Vorig artikel

Operadagen: Een avond Jean Cocteau

Volgend artikel

Meeslepende Thaïs boekt succes in Bonn

De auteur

Alessandro Anghinoni

Alessandro Anghinoni