BuitenlandOperarecensie

Zeldzame Weber bij Bayerische Staatsoper

Tegen het einde van het opera- en festivalseizoen in München bood de Bayerische Staatsoper een zeldzame gelegenheid om Carl Maria von Webers laatste opera Oberon, König der Elfen te zien. Een avond met meer minnen dan plussen. Maar toch de moeite waard.

Scène uit Oberon. (© Wilfried Hösl)

Webers laatste opera, die in 1826 in Londen in wereldpremière ging, geldt al van oudsher als een lastig werk om op de bühne te zetten. Oberon telt een (per versie variërend) leger aan spreekrollen en daarmee lange, gesproken dialogen in de sleutelscènes. Daarnaast zijn er uiterst veeleisende zangpartijen en een voor het publiek niet altijd goed te volgen plot. Een scenisch en muzikaal waagstuk voor operahuizen. München slaagde er slechts ten dele in.

De Staatsoper vat op zijn website de essentie van het werk kernachtig samen: “Nadat de elfenkoning Oberon ruzie heeft gekregen met zijn echtgenote Titania, moeten uitgerekend mensen de boel weer herstellen. Want Titania wil zich alleen verzoenen als een mensenpaar op leven en dood de waarachtigheid van de liefde bewijst.”

De jonge regisseur en poppenspeler Nikolas Habjan neemt dit nogal letterlijk en verplaatst de handeling naar het laboratorium van een psychiatrische kliniek in de jaren vijftig (decor: Jakob Brossmann). Oberon is een gefrustreerde, brute psychiater, die met willekeurig uitgekozen (menselijke) proefkonijnen een wreed experiment doorvoert. Onder invloed van medicijnen laat hij hen het verhaal van Webers Oberon beleven. Het concept is bepaald niet origineel en dient evenmin een beter begrip van het werk.

Het door Denise Heschel uniform in wit gestoken laboratoriumpersoneel is optisch niet alleen lachwekkend, maar zorgt er in zijn overdreven bedrijvigheid ook voor dat de muziek, vooral aan het begin van de opera, volledig kapot geënsceneerd wordt. Met name de naar het midden van de eerste akte verplaatste ouverture lijdt eronder. Op die plek in de voorstelling verliest een ouverture zijn belangrijke functie.

Beter geslaagd is Habjans idee om de vele spreekrollen door poppen te laten spelen, bediend door drie acteurs (Manuela Lindshalm, Daniel Frantisek Kamen en Sebastian Mock), die de verschillende figuren ook stem geven.

Als het experiment van Oberon eenmaal op gang gekomen is en de vier proefkonijnen Hüon, Rezia, Scherasmin en Fatime in het verhaal zijn aanbeland, lukt het beter om je op de handeling en de muziek te concentreren. Al is het minimaal: de regisseur weet de verhaallijn telkens weer te onderbreken met onzinnigheden, slapstick of laboratoriumzaken, zodat elke emotie en elke vorm van atmosfeer in de kiem gesmoord worden. Het doet bij wijlen denken aan een – met alle respect – schooluitvoering. Spijtig, want interessante en visueel indrukwekkende ideeën zijn er zeker wel.

Scène uit Oberon. (© Wilfried Hösl)

Muzikaal onderging ik de voorstelling met gemengde gevoelens. In de titelrol maakte de jonge Julian Prégardien veel indruk, met krachtige, zuivere en in de hoogte zekere tenor. De relatief korte rol bood hem niettemin weinig gelegenheid om zich vocaal te ontplooien, ook omdat zijn aria ‘Schreckensschwur – Dein wildes Quälen’ ten prooi viel aan de vele activiteit op het toneel en de zanger telkens weer een gigantische, op Lord Voldemort uit Harry Potter lijkende pop moest bedienen, die de psychiater in de elfenkoning veranderde.

De langere van de twee tenorrollen komt voor rekening van ridder Hüon. Helaas was de partij met Brenden Gunnel volledig ontoereikend bezet. De zanger gaf de ridder met geforceerd klinkende tenor gestalte. Zijn grote aria’s ‘Von Jugend auf’ en ‘Ich juble in Glück und Hoffnung neu’ ontbeerden iedere vorm van heldhaftige glans.

Ook Annette Dasch kon de zware eisen van haar rol (Rezia) slechts ten dele aan. Haar sopraan is krachtig, maar in de hoogte wat schril. Ze wierp zich theatraal met overgave op haar rol, maar had in de beroemde aria ‘Ozean du Ungeheuer’ met stevige registerproblemen te kampen.

Ronduit ontroerend, met warm stromende mezzo en voorbeeldige coloraturen, vertolkte Rachael Wilson Rezia’s vertrouwelinge Fatime. Ze harmonieerde daarbij uitmuntend met de elegante bariton van de jonge Johannes Kammler als schildknaap Scherasmin. Het duet ‘An dem Strande der Garonne’ was zo één van de weinige hoogtepunten.

De rol van de elf Puck was in deze uitvoering aan Oberons echtgenote Titania toebedeeld. In die partij bezweerde Alyona Abramowa met onzuiver intonerende stem de “Geister der Luft, und Erd’ und See”. Anna El-Khashems lieflijke zeemeermin zal langer in de herinnering blijven.

Het ‘Extra-Chor’ van de Staatsoper, uitstekend ingestudeerd door Sören Eckhoff, maakte indruk met grootse klankpracht en -kleur en het met enkele authentieke instrumenten aangevulde Staatsorchester zorgde onder leiding van Ivor Bolton voor een sterke, afwisselende interpretatie, die de grote stilistische variatie van Webers rijke partituur goed uit de verf deed komen.

Het verwonderde me wel dat de Britse maestro en vertegenwoordiger van de authentieke uitvoeringspraktijk voor de gekunstelde Duitse vertaling van Theodor Hell gekozen had, en niet voor het Engelse origineel van James Robinson Planchée. De in 1826 al doodzieke componist leerde niet voor niets speciaal voor deze opera de Engelse taal, iets wat in zijn tijd ongebruikelijk was.

Ondanks alle minnen mag je je gelukkig prijzen als je zo’n zelden opgevoerd werk kunt zien. De reactie van het publiek was na de drieënhalf uur durende avond dan ook mild en vriendelijk.

Oberon is nog te zien op 27 en 30 juli. Zie voor meer informatie de website van de Bayerische Staatsoper.

Vorig artikel

21ste Delft Chamber Music Festival van start

Volgend artikel

Cd-zomer: Lezhneva ontdekt Graun

De auteur

Mordechai Aranowicz

Mordechai Aranowicz

1 Reactie

  1. Pieter
    1 augustus 2017 at 15:13

    Deze week nog terug te kijken op staatsoper.tv. Evenals de hier ook gerecenseerde Tannhäuser.