FeaturedOperarecensie

Von Otter betovert met Shakespeare

De naam Anne Sofie von Otter is nog immer magisch: in een afgeladen Muziekgebouw aan ’t IJ doorkruiste ze woensdagavond met gerijpte charme Shakespeares wondere wereld. Vertrouwde kompaan Bengt Forsberg vormde met violist Pekka Kuusisto zonder woorden een minstens zo welsprekend duo.

Anne Sofie von Otter. (© Ewa-Marie Rundquist)

“If music be the food of love…” Deze fameuze frase geldt ook andersom: een liefde voor William Shakespeare voedde de muzikale creativiteit van vele componisten. Musicologen tellen ruim 20.000 composities waarvan minstens 270 opera’s. Dat genre, tijdens Shakespeares leven ontstaan, bereikte Engeland pas later, maar in opvoeringen van zijn stukken werd volop gezongen. Zelf verwees hij zeker 500 keer naar muziek, wellicht het vaakst in Twelfth Night, dat begint met bovenstaand citaat.

Anne Sofie von Otter opende woensdag met opvallend naturel gedeclameerde frasen uit ditzelfde blijspel. Een avond alleen voor doorgewinterde kenners van de Bard? Zeker niet, een klassieker als Schuberts ‘An Silvia’ behoeft geen context. Met een soepel swingende baslijn op zijn vleugel bood Bengt Forsberg een verend bedje aan Von Otters vreugdevolle strofen, steeds subtiel anders ingekleurd.

Driest geblaf en haangekukel

Ontegenzeglijk stond de tijd niet stil voor de Zweedse, getuige enkele wankele inzetten en minder soepele loopjes. Maar de expressie in de eerste vrij statige liederen toonde een onverminderde beheersing van dynamische schakeringen. Ondersteund door vioolklanken van de Fin Pekka Kuusisto verleenden enkele ultiem zachte tonen een fragiele schoonheid aan Haydns ‘She never told her love’.

In het visionaire late stuk The Tempest speelt muziek een allesbepalende rol, geconcentreerd op de luchtgeest Ariel. Michael Tippetts drie liedzettingen uit de jaren zestig zijn oefeningen in minimalisme, die Von Otter maximaal uitbuitte. Feeërieke plaagkunst, inclusief driest geblaf en haangekukel, maakte plaats voor mysterie met een markante timbrewisseling op het woord ‘sea-change’. Kwikzilveren tempovariaties en een handbelletje vierden tot slot Ariels herwonnen vrijheid.

Erich Korngold staat volop in de belangstelling door de recente Reisopera-productie van Die tote Stadt. Al vroeg besmet met het Shakespeare-virus maakte hij als fervent recycler een suite voor viool en piano van zijn toneelmuziek voor Much Ado About Nothing. Met uitermate beeldend spel wikkelden Forsberg en Kuusisto de vier deeltjes rond enkele Shakespeare-songs die Korngold in Hollywood schreef.

Met de gekaapte countertenorrol stak ze haar tong uit naar de hooggestemde heren die mezzo’s van zo veel barokpartijen beroofden

Recent las ik de observatie dat Von Otter zo wijs is niet haar vroegere zelf te beconcurreren. Toch nodigen haar Korngold-registraties van rond de eeuwwisseling uit tot vergelijking, niet per se ten nadele van nu. In ‘Under the greenwood tree’ legde de minder zoete verleiding de onderliggende ironie sterker bloot en de elegante droefheid van ‘Come away, Death’ kreeg een roerend rafelrandje.

Na de pauze klonk ditzelfde lied van de nar Feste in een versie van Jean Sibelius. Hij schreef het in 1909 na een operatie aan keelkanker, niet als de originele weemoedige verpozing, maar als Festes (en wellicht zijn eigen) sterfzang. Zingend in haar Zweedse moedertaal balanceerde Von Otter tussen berusting en bittere wanhoop. Sibelius’ onstuimige versie van Festes slotzang leek ingekort, mogelijk om haar stem te sparen, die eerder in een stekelig Korngold-lied hoorbaar aan de grens raakte.

Terwijl ze op adem kwam, toonden Forsberg en Kuusisto in korte werken van Sibelius en de Zweed Tor Aulin zowel vrijheid als discipline. De perfecte timing in hun veelkleurige en gewaagde samenspel vergde ongetwijfeld overleg. Het resultaat leek echter ter plekke geïmproviseerd.

Met het Wilgenlied (‘The poor soul sat sighing’) in een anonieme zetting uit Shakespeares tijd deed Von Otter de adem stokken. Geheel a capella en gepast zittend wist ze mij met dit simpele materiaal eerlijk gezegd meer te ontroeren dan Verdi’s Desdemona ooit deed, vocale imperfecties ten spijt. Ziedaar de kracht van een waarlijk groots vertolker…

Thomas Morley was behalve tijd- ook buurtgenoot van Shakespeare en wellicht klonk ‘O mistress mine’ daadwerkelijk tijdens de oeruitvoering van Twelfth Night. Maar vast niet in de nachtclubversie van woensdag met een fluitende Kuusisto tokkelend op zijn viool bij Von Otters jazzy fluisterzang.

Gewicht gaf ze daarentegen aan Brittens sluwe elfenvorst Oberon, het enige stukje onvervalste opera. Met deze gekaapte countertenorrol stak ze als het ware haar tong uit naar de hooggestemde heren die mezzo’s van zo veel barokpartijen beroofden. Eveneens van Britten klonk het eigenlijk niet geplande ‘Fancie’, een adembenemende tour de force, die alsnog haar vocale reserves etaleerde.

Popgeneratie

Populairder repertoire resteerde, zoals Rufus Wainwrights versie van Sonnet 20. De singer-songwriter is een begaafd melodiesmid, maar alleen een vocale knipoog op het dubbelzinnige ‘pricked’ onthulde Shakespeares schuine zijde. In een Cole Porter-song hing Von Otter samen met Pekka Kuusisto schaamteloos de clown uit, waarna ze in een hit van Radiohead Janis Joplin leek te ‘channelen’.

Het was mogelijk schrikken voor traditionele liedliefhebbers, maar een handreiking naar de popgeneratie is typerend voor de Zweedse ster. En verstandig, wil een talent als Raoul Steffani, nu in het publiek aanwezig, over dertig jaar ook voor volle zalen zingen. Met Ariels belletje in de hand glipte Von Otter achter de coulissen, even ongrijpbaar als Shakespeares tijdloze woorden.

Het volgende recital in de Serie Grote Zangers vindt plaats op 26 april en wordt verzorgd door Michael Schade en Malcolm Martineau. Zie voor meer informatie de website van het Muziekgebouw aan ’t IJ.

Vorig artikel

Tannhäuser: liefde of zinnelijkheid?

Volgend artikel

Opera in de media: week 14 van 2019

De auteur

Martin Toet

Martin Toet