Recensies

Balthasar-Neumann pakt uit met Israel in Egypt

In het oratorium Israel in Egypt staat het collectief centraal. Passend dus dat solisten, koor en orkest onder één paraplu optraden in de NTR ZaterdagMatinee. Met vurig temperament loodste dirigent Thomas Hengelbrock zijn menigten door Händels zegepralende partituur.

Dirigent Thomas Hengelbrock leidde met vurig temperament. (© Florence Grandidier)

Dit coronaseizoen waren de omroepseries, de ZaterdagMatinee en het Vrijdagconcert, hun gewicht in goud waard. Een gretig thuispubliek genoot bijna wekelijks van prachtconcerten uit lege zalen, al moesten ambitieuze programma’s dikwijls aangepast worden. Vermoedelijk kon Händels monumentale Israel in Egypt op 15 mei doorgang vinden omdat het gezelschap Balthasar-Neumann alles in eigen hand hield. Orkest en koor varen immers onder dezelfde vlag en ook de vocale solisten kwamen uit de eigen ‘bubbel’.

In het Concertgebouw geen grote namen, anders dan in 1739, toen stersopraan La Francesina, recent in het cd-zonnetje gezet door Sophie Junker, mogelijk verkeerde verwachtingen had gewekt. Overigens wijten kenners het premièrefiasco nu evenzeer aan de intriges van een Händel-vijandige societydame als aan de schaarse aria’s en duetten. Minus het van elke solo gespeende openingsdeel boekte de derde uitvoering wel succes. In de negentiende eeuw werd dit oudere zusje van de Messiah een tophit.

Ook in de Matinee klonken alleen de delen ‘Exodus’ en ‘Moses’ Song’, hoewel de sinfonia van het eerste deel een duistere inleiding bood. De twee grommende contrabassen zouden een opvallende rol blijven spelen. In het eerste van de vele dubbelkoren sluimerde al rebellie onder de vermoeide frasen van de zwoegende Israëlieten, een toon die in het koor van de bloedplaag met grillige dynamiek tot uitbarsting kwam.

Vocaal armpjedrukken

Altus Matthias Lucht zette zijn stempel op de luchthartige kikkeraria met een extravagante cadens, zonder het kwaken van minder discrete collega’s. Geweldig virtuoos deden koor en orkest vervolgens allerhande ongedierte en hagelstenen voorbijvliegen. Van de louter Bijbelse woorden uit Exodus en Psalmen maakte Händels picturale zeggingskracht een onvervalst muziekdrama. Was het een opera, dan kon geen regisseur of ontwerper tippen aan wat diens noten het geestesoog voorspiegelen.

Met zwalkende harmonieën verklankte Händel zelfs duisternis. Hengelbrock inspireerde zijn musici, de fagotten voorop, meer tot mysterie dan beklemming, waar een forser volume de ‘thick darkness’ wellicht beter had doen voelen. De theorbe wierp een lichtstraaltje, evenals de in een continuo minder gangbare harp, die deze middag beurtelings grimmige en jubelende taferelen mild omkranste.

De gepolijste en evenwichtige koorzang in oudere, soms saaie opnamen week hier terecht voor een musiceertrant op het scherpst van de snede, rijk aan verbeeldingskracht. Zelf meende ik in de schrille sopranen van ‘He smote all the first-born’ wanhopige angstkreten van Egyptische moeders te horen. Want hoewel opgezet vanuit de Israëlieten, schenkt het werk ook het tegenkamp aandacht. Elders schetsten trillende violen en stemmen de doodshuiveringen van verdrinkende vijandelijke kapiteins.

Met een verzadigde totaalklank, zowel uitputting als dankbaarheid suggererend, brachten de zangers ‘Exodus’ tot rust, om in ‘Moses’ Song’ direct weer triomfantelijk van leer te trekken. Dit deel biedt meer solozang, maar de duetten voor twee sopranen en alt/tenor leken me niet optimaal geharmoniseerd. Wrijving past daarentegen juist bij ‘The Lord is a man of war’, een staaltje vocaal armpjedrukken van bassen Thilo Dahlmann en Andrey Akhmetov, dat de laatste, stoer zonder notenblad, in mijn oren op punten won.

Vlijmscherpe toonvorming

In ‘The enemy said’ raakt Händel aan zijn operateske oratoria. Na deze opening spreekt in feite farao zelf, wiens onmacht tenor Mirko Ludwig met haast snerpend timbre neerzette. De heldere dictie van Jacob Pilgram maakte zijn tenor juist geknipt als verteller. Maatwerk is een plus van koorsolisten, al is de term wat onterecht. Zo zong Pilgram in maart op dezelfde plek nog Judas in een passie van Keiser.

Ook de Nederlandse sopraan Bobbie Blommesteijn maakte al vele solovlieguren en na een wat aarzelende start vloeiden de versieringen in haar enkele aria soepel. Mijn zegepalm, beaamd door zijn collega’s na afloop, gaat naar Terry Wey. Zijn carrière nam misschien niet de hoge vlucht die ik hem ooit na een pracht-Pergolesi in Amsterdam toewenste, maar ‘Thou shalt bring’, gezongen met opperste concentratie en glansrijk timbre, onthulde opnieuw een countertenor van grote klasse.

Het collectief behield steeds een vlijmscherpe toonvorming, van het fluisterende ‘still as a stone’ tot een door koper en pauken opgestuwde klankpiramide die men alleen in de zaal echt kan ondergaan. In het slotrecitatief tinkelde het weinig prominente klavecimbel plots olijk, kennelijk Miriams tamboerijn in de tekst verklankend. Deze imposante uitvoering bood plaats aan de subtielste details.

Vorig artikel

Opera in de media: week 20 van 2021

Volgend artikel

Claron McFadden 60!

De auteur

Martin Toet

Martin Toet