Briljante interbellum doublebill DNOA.
De eindejaar productie van de Dutch National Opera Academy staat ditmaal in het teken van twee werken die hun oorsprong hebben in het interbellum: Der Kaiser von Atlantis van Viktor Ullmann en Die sieben Todsünden van het duo Kurt Weill en Bertholt Brecht. De enscenering kwam voor rekening van regisseur Floris Visser en met zijn briljante productie van Juditha Triumfans (De Nationale Opera, 2019) in gedachten rekende ik op iets bijzonders. Ik bezocht de tweede voorstelling met een grotendeels andere cast dan de première op 25 juni.

Het programma van DNOA, onder aanvoering van artistiek directeur Paul McNamara, is erop gericht de studenten op te leiden voor het operavak. En dat betreft niet alleen de zangopleiding, maar nadrukkelijk ook de theatrale kant. Opera is muziektheater en dat veronderstelt een toneelervaring met decors, kostuums en uitgekiende belichting. Het is dan ook niet verwonderlijk dat beide stukken worden gebracht in een zeer complete theateruitvoering en daarbij is werkelijk alles uit de kast gehaald. Je hoeft alleen maar naar het kostuum van Der Kaiser te kijken om te weten wat wordt bedoeld: hij gaat bijna schuil onder de sjerpen en decoraties, een wereldvreemde figuur die zo weggelopen lijkt uit een persiflage op de Eerste Wereldoorlog. Maar laat ik niet op de zaken vooruitlopen.
Die sieben Todsünden
Dit korte stuk muziektheater was het laatste project waaraan Bertholt Brecht en Kurt Weill samenwerkten. De première vond plaats in Parijs op 7 juni 1933. Hoewel de meeste aandacht veelal uitgaat naar de sopraan, is het oorspronkelijk bedoeld als een duo optreden van sopraan en balletdanseres met op de achtergrond een viertal personen die het gebeuren becommentariëren.
De handeling draait om een berooide godvruchtige familie (‘evangelicals’) in Louisiana die hun beide dochters, Anna I en Anna II, erop uitsturen om geld binnen te brengen voor de bouw van een knus familieonderkomen. Ze mogen er wel een tijdje over doen, maar moeten tussentijds hun verdiensten overmaken naar het thuisfront.

De twee Anna’s vormen feitelijk twee kanten van hetzelfde personage. Er is maar één Anna en die moet het werk voor die nietsnutten in Louisiana opknappen. Daarbij leert Anna al snel dat geld verdienen voor een vrouw in crisistijd niet eenvoudig is tenzij je het met deugd en zelfrespect niet al te nauw neemt. En dat idee is uitgewerkt tot een tocht langs zeven steden die elk een van de ‘Todsünden’ belichten. Daarbij gaat het om Luiheid, Hoogmoedigheid, Toorn, Vraatzucht, Ontucht, Hebzucht en Afgunst.
Wie het thema ‘Todsünden’ heeft bedacht is een grote vraag. In het wereldbeeld van de joodse Weill speelt dit concept geen rol, in dat van de communist Brecht natuurlijk al helemaal niet. We kunnen het maar beter opvatten als milde maatschappijkritiek waarin het gedrag van heel gewone mensen in bepaalde situaties op de korrel wordt genomen. Later heeft Brecht de titel dan ook uitgebreid tot ‘Die sieben Todsünden der Kleinbürger’.
Het decor speelt in op de reis langs zeven steden in de vorm van een stuk spoorrails. Stationsnamen geven aan waar Anna zich ophoudt. De situaties die Brecht creëert om elk van die ‘zonden’ aanschouwelijk te maken zijn niet allemaal even overtuigend, maar regisseur Floris Visser volgt ze naar de letter. Daartoe laat hij Vader, Moeder en de twee broers tevens als figuranten optreden en daarbij gaat het er vaak wild aan toe. Vooral danseres Demi Wals als Anna II moet het fysiek flink ontgelden. Anna I is een sopraan en daar mag natuurlijk nooit mee gegooid worden. De spoorrails worden gebruikt om een platte kar heen en weer te rijden waarop een deel van de handeling zich afspeelt. Zo zit het gezin in Louisiana er netjes aan tafel stichtende taal uit te kramen. Verder leveren ze kritiek op Anna die onvoldoende haar best doet geld te genereren. Uiteindelijk komt het pas op de zesde bestemming (Tennessee) met sloten binnen.

De muziek is vintage Weill en daar mag je mij op elk moment van de dag voor wekken. En dan doel ik vooral op de partij van Anna I, hier vertolkt door sopraan Aimee Kearney. Natuurlijk hoeft niet iedereen die Weill zingt te klinken als diens echtgenote Lotte Lenya (liever niet zelfs), maar als de tekst wordt gezongen in Hoogduits gaat er veel verloren. Gelukkig was Kearney zo gecoacht dat ze met een licht accent zong en dat maakte haar optreden direct tot een authentieke interbellum ervaring. En dat is een groot compliment.
Aan het einde veroorloofde Visser zich een kleine vrijheid door beide Anna’s te laten arresteren voor een moord die ze in de eerste scène hebben begaan. Daarbij speelt hij met de gespleten persoonlijkheid van Anna. Als Anna II in plaats van uit bed te komen gaat liggen vrijen met haar Liebhaber schiet Anna I hem dood. Hoezo maar één Anna, mooie manier om twijfel te zaaien.

Der Kaiser von Atlantis
Algemeen wordt aangenomen dat Ullmann zijn inspiratie voor de eenakter Der Kaiser von Atlantis oder der Tod dankt ab heeft ontleend aan de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog waarin voor het eerst in de geschiedenis de strijd tussen vijandelijke legers het karakter kreeg van een grootschalige vernietigingsmachine die ruim vier jaar bleef doordraaien. De Dood, als normaal onderdeel van het leven op aarde ziet dit met lede ogen aan. Zijn beroepseer wordt geschonden. Sterven behoedt zieke en gewonde mensen voor onnodig lijden. Je kan treuren om de dood, maar punt is dat deze hooguit eerder komt dan verwacht of gehoopt en in die context is het beroep van de Dood net zo eigen aan het leven als dat van Vroedvrouw. In Ullmanns opera gaat de Dood uit protest in staking waardoor iedereen is veroordeeld tot eindeloos lijden. Hij wil zijn werk pas weer oppakken als de keizer erin toestemt als eerste te sterven. De keizer geeft zijn droom van een rijk zonder levende mensen op en neemt afscheid van de wereld.

De opera begint met een omroeper die schuilgaat achter een luidspreker. Deze Lautsprecher laat de toehoorder kennis maken met de bestaande situatie. De keizer heeft het voeren van oorlog tot middel verheven om zijn ultieme doel te realiseren: een wereld zonder mensen, hemzelf uitgezonderd. De Drummer (Trommler) vertelt vervolgens hoe de Dood daarop heeft gereageerd. Harlekin beklaagt zich bij de Dood over diens besluit en probeert later, zonder resultaat, de Drummer ervan te weerhouden zich in de krankzinnige strijd te mengen alleen maar omdat de dolgedraaide keizer dat heeft bevolen. Er tussendoor lopen twee personages die samen met Harlekin de onschuldige burgers symboliseren. Beiden zijn ingelijfd bij een leger: een meisje (Bubikopf) bij het ene, de Soldat bij het ander. Ze zitten in verschillende kampen, maar willen elkaar allen maar liefhebben, niet vechten. Als de Drummer hen op andere gedachten wil brengen geven ze aan liever zelfmoord te willen plegen. Niet dat dit mogelijk is, maar toch.

Ullmann componeerde dit werk tijdens zijn gevangenschap in Theresienstadt tussen 1942 en 1944. Hij werkte eraan met tekstschrijver Peter Kien en samen zorgden ze voor een actualisering van de plot zonder expliciet in te gaan op de oorlog die overal woedde en hun specifieke uitzichtloze situatie daarin. In een inleidend artikel* ben ik ingegaan op de verdere achtergrond van de ontstaansgeschiedenis.
Zoals ik wel had verwacht heeft Floris Visser de link met het concentratiekamp Theresienstadt voluit centraal gesteld. We zien dezelfde spoorrails alleen is er nu een wissel ingelegd waardoor een tweede spoor ontstaat, het beeld dat we kennen uit Auschwitz. Het hoofdspoor eindigt nu in twee gekromde rails, conform het Westerborkmonument. De naam van het kamp is Atlantis en dat staat op het stations bord. Op een gegeven moment komen er zes figuranten op, in overjas en met koffers. De Dood staat aan het einde en stuurt ze naar links of naar rechts. Later komen ze terug om ontsmet te worden en daarna zijn ze gekleed in gestreepte pakken. Lautsprecher en Harlekin gaan ook zo gekleed.

Trommler draagt het kostuum van een Hitler Junge en de Dood loopt in een zwarte pij met dito kap. Uiteraard heeft hij een zeis bij zich. Bubikopf wordt aan het begin door Lautsprecher geïntroduceerd als soldaat maar loopt daarna rond in een rode bloemetjesjurk. Ze is de onschuld in persoon, vooral als ze op die platte kar wordt binnengeduwd in een bed van zonnebloemen En de keizer had ik al genoemd: een karikatuur.

De ommekeer die plaatsvindt als de keizer instemt met de eis van de Dood wordt getoond conform de KZ-uitbeelding van het stuk. Zijn parafernalia worden hem afgenomen waarbij alle spelers iets in handen krijgen. Daarna worden zijn kleren uitgetrokken en als hij in zijn ondergoed staat krijgt hij een gestreept pak aan. Zijn dood krijgt een kort uitstel, maar belofte maakt schuld en niemand hoeft eraan te twijfelen dat die wordt ingelost. Fraai ook de wanhopige houding van de Trommler die zich vastklampt aan de helm van de Keizer. Hij wil niet waar hebben dat alles voorbij is, net als al die jongens die jaren in de Hitler Jugend hadden gezeten. Het zijn prachtige beelden die het publiek worden voorgeschoteld en het stuk gaat er mede door de uitgekiende personenregie enorm door leven. Explicieter dan in deze productie kan de bedoeling van Ullmann en Kien nauwelijks tot uitdrukking worden gebracht.

Stefanie Bruggeling (Der Trommler). Foto: ©Reinout Bos
Door de studenten van DNOA werd voortreffelijk geacteerd en gezongen, een indrukwekkende prestatie. Ik sta elk jaar weer versteld van het niveau van de uitvoeringen die dit opleidingsinstituut op het toneel weet te brengen. De cast op de tweede premiere** (die niet allemaal op de foto’s staan) bestond uit: Kaiser Overall : bariton Pavel Zelenev; Der Lautsprecher: bariton Román Bordón; Der Tod: bariton Wessel Wirken; Harlekin: tenor Jack Roberts**; Ein Soldat: tenor Salvador Simão**, Bubikopf, ein Soldat: sopraan Mathilde Guedj** en Der Trommler: mezzosopraan Femke Hulsman**.
Er zijn veel handen aan te pas gekomen om deze double bill te produceren, te veel om allemaal op te noemen. Ik volsta daarom met twee namen: Esmée Thomassen die de perfect binnen de enscenering passende kostuums ontwierp en Demi Wals die verantwoordelijk was voor de choreografie.

Het orkest werd gevormd door 16 leden van het Residentieorkest. Onder leiding van dirigent Sam Weller kreeg de muziek van Weill en Ullmann een authentieke vertolking wat medebepalend was voor het enorme succes van deze avond.
Er volgen nog voorstellingen op zaterdag 28 (19.30 uur) en zondag 29 juni (14.30) in de Conservatorium Zaal van Amare in Den Haag. Er zijn nog kaarten beschikbaar. Dat is een kans die geen enkele liefhebber van dit specifieke genre en van muziektheater op z’n best mag laten lopen.
Verder kijken, luisteren en lezen
*Uitgebreide historische toelichting van de twee werken door Peter Franken.