Operarecensie

Rose geeft eenzijdig Engels recital

Matthew Rose debuteerde gisteravond in de Kleine Zaaal van het Concertgebouw, en als ik de avond kort samenvat, had hij wél de Voice of Holland maar zeker niet de X-factor. Bleef er visueel-theatraal veel te wensen, met zijn stem, zijn bereik en zijn klank was helemaal niks mis.

(Foto: Clive Barda)

Voor zijn optreden had Rose een programma samengesteld onder de noemer ‘Het Engelse lied volgens Matthew Rose’. Hij opende op bekend terrein, met Purcell, waarna de sfeer maritiem werd. Benjamin Britten dus. Uit zijn repertoirelijst blijkt dat de bas een internationale oriëntatie heeft, maar toch was hij in de Engelse liederen op zijn best.

Dat gebeurde te weinig in de stukken van Sjostakovitsj. Hij zong twee van diens zes Romances, liederen voor bas en piano op teksten van Engelse dichters. In het Russisch, uit zijn hoofd. Dat is knap, maar die taal leek ten koste te gaan van de expressie.

De Liederen en dansen van de dood van Moessorgski gingen ook in het Russisch. Met alle reserves waarmee ik zat te kijken en luisteren moet ik zeggen dat met name het laatste lied voor de pauze, Polkovodec (De veldmaarschalk), over de dood op het slagveld, een behandeling kreeg om stil van te worden.

Na de pauze volgden Brahms’ Vier Ernste Gesange, op teksten uit het Oude Testament. Zware kost, die door begeleidster Helen Collyer van dramatisch pianospel werd voorzien. In haar spel zaten vaker drama en theatrale timing die het recital zeker ten goede kwamen.

Het slotdeel van het optreden kende stukken van Vaughan Williams, een geestig coming-of-age-lied uit het klassieke The Shropshire Lad van Arthur Somervell en liederen van John Ireland en Gerald Finzi.

Zeker in de lichte, Engelstalige stukken kwam er een natuurlijk soort expressie in het optreden van Rose. Dat bleek nog eens duidelijk in de toegift, een lied van Gilbert and Sullivan. Zijn stem typeert hij zelf als een ‘high bass’. Zijn geluid deed me soms denken aan dat van één van zijn leermeersters, Thomas Allen. Hoewel zijn crescendo’s stevig zijn, is het niet het gebulder van een zware bas. Zijn vibrato is licht.

Matthew Rose heeft een fikse rij opera’s op zijn cv staan, waaronder veel Britten maar ook Mozart en Rossini. Hij heeft bij de dirigenten met wie hij werkte duidelijk beter opgelet dan bij de regisseurs. Want naast alle vocale kwaliteit staat een onhandige, tot treurigheid stemmende podiumpresentatie.

Hij zag er – met alle respect – niet uit, was niet gekleed op een optreden in een prestigieuze ruimte als de Kleine zaal. Vrijwel alles werd gezongen in de bocht van de vleugel, zijn handen voortdurend achter zijn rug, geklemd aan de rand van de piano. Dat er wat matig, vlekkerig licht op hem stond, waardoor zijn ogen bijna onzichtbaar werden, maakte het niet beter. Hoog hard licht, dat kennen we uit concertzalen als er partituren gelezen moet worden. Maar Rose zong alles uit zijn hoofd.

Het is van Covent Garden in Londen – daar is Rose nog al eens – nog geen twee kilometer naar Saville Row. Met de vocale kwaliteiten van Rose moet het mogelijk zijn een keertje de repetitie wat in te korten en dan daar even langs te gaan.

Zie voor meer informatie de website van het Concertgebouw.

Vorig artikel

IOP ensceneert Orffs Carmina Burana

Volgend artikel

Nelson neemt roer over bij Opera Studio

De auteur

François van den Anker

François van den Anker

François van den Anker is muziekjournalist. Hij doet verslag van de wereld van opera en lied met interviews, reportages en podcasts.

1 Reactie

  1. d. tecker
    29 september 2011 at 10:36

    De toegift die de bas Matthew Rose gaf was het lied The Last Chord (1877), gecomponeerd door Sir Arthur Sullivan op tekst van Adelaïde Anna Procter. De samenwerking tussen Arthur en Gilbert Sullivan (librettist) betreft alleen opera’s.
    Mocht ik een goede vriend/vriendin zijn van de jonge, 33-jarige bas, dan zou ik nóg met schroom in besloten sfeer een advies geven over zijn kleding. De laatste alinea is ongepast, maar maakt wel duidelijk dat in Nederland het ‘zeggen/schrijven wat je denkt/vindt’ gemeengoed is geworden.