Operarecensie

Elegante Steffani op strijkhanden gedragen

Raoul Steffani, nog veel te jong voor hokjes, is als artist in residence bij het Grachtenfestival erop gespitst veelzijdigheid te tonen. Maar uiteraard mocht het liedgenre, dat hem al talrijke loftuitingen bezorgde, niet ontbreken. Met leden van het Koninklijk Concertgebouworkest blies de bariton woensdagavond het gouden Wenen nieuw leven in.

Raoul Steffani blies woensdag het gouden Wenen nieuw leven in. (© Ronald Knapp)

De Wintertuin van Hotel Krasnapolsky dateert uit 1880, maar het glazen, door smeedijzeren bogen gedragen dak doet al denken aan de sierlijke moderniteit van de Wiener Secession. Een uitgelezen locatie voor het liedrecital dat Raoul Steffani op 13 augustus wijdde aan de stad waar hij persoonlijk zo veel ervaring en inspiratie opdeed. Centraal stonden drie persoonlijkheden uit de florerende en innovatieve kunstwereld die de keizerstad aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog kende.

In dat web van veelal mannen was Alma Mahler als een spin, met alle associaties van dien. Haar rol als muze dan wel kwade genius voor diverse echtgenoten en minnaars overschaduwt dikwijls Alma’s eigen kleine bewaarde oeuvre. Lof voor Steffani om haar Fünf Lieder tot hoofdschotel te maken, temeer daar men mannelijke uitvoerders van dit repertoire met een lantaarntje moet zoeken.

Zoals in ‘Die stille Stadt’ kinderzang benauwende nevels uitdrijft, zo verjoeg Steffani’s warm gloeiende vertolking bij het publiek terstond de kille en regenachtige zomeravond. ‘In meines Vaters Garten’ liet zijn in alle registers gave geluid nog weliger opbloeien, met een kwieke mars in de plots opduikende krijgslust. Hier had de harp een hoofdrol, maar de bekende arrangeur Henk de Vlieger beperkte zich goeddeels tot vijf strijkers van Camerata RCO, met een transparant resultaat vol speelse pizzicati.

Alma componeerde de liederen als Wagner-idolate studente van modernist Zemlinsky en eerdere orkestraties van de complexe pianopartijen overstelpten vaak haar in wezen naïeve impulsiviteit. ‘Ich wandle unter Blumen’ heeft zelfs een blozende koketterie, waarop Steffani knap een ongekunstelde mannelijke visie bood. Bij alle vocale raffinement en tekstbegrip was mijn enige reserve een haast te zelfbewuste toon, zonder de illusie van spontaniteit die de allergrootste kunstenaars kenmerkt.

Contrabas en harp maakten plaats voor klarinettist Hein Wiedijk in een melancholiek instrumentaal intermezzo uit 1967 van filmcomponist Bernard Herrmann. Het hoofdthema leek ver weg, maar in het slotdeel zwierden de arabesken van eerste violist Marc-Daniël van Biemen onmiskenbaar ‘Wienerisch’.

Steffani vertolkte Berg met zulk benijdenswaardig legato dat het op één ademteug gezongen leek

Het was een genot op zich om de zanger te zien genieten van twee smeltende juweeltjes die Erich Korngold nog als wonderkind schreef. Zijn met maximale vrijheid ontplooide, smeuïge bariton bleef ook in de fortenoten steeds rond van toon. Dankzij De Vliegers finesse, als het ware Wiener schmalz zonder vetzucht, voerde ook de nu weer complete Camerata ons terug naar de stad van Steffani’s dromen.

Slaap domineerde het aan Alban Berg gewijde restant van de avond, zoals ook de componist zelf: hij leed aan ernstige slapeloosheid en werd door leermeester Schönberg als onverbeterlijke dagdromer bestempeld. ‘Schlieβe mir die Augen beide’, Bergs liefdesverklaring aan zijn latere vrouw Helene, vertolkte Steffani met zulk benijdenswaardig legato dat het op één ademteug gezongen leek.

In de Vier Gesänge, een sleutelwerk in Bergs oeuvre, draait het eerder om nachtmerries. De Vliegers bewerking gaf een nieuwe dimensie aan Steffani’s uitvoering op zijn debuut-cd. De nog ietwat troostrijke opening was voor harp en klarinet, terwijl de beeldspraak van woeste natuur in het lied twee ijzige strijkers kreeg. Steffani had in deze vervreemdende noten een bleke terughoudendheid kunnen kiezen, maar dwong met pure voordrachtskunst zijn volle geluid tot angst en onzekerheid.

Het slotlied ‘Warm die Lüfte’, te boek staand als Bergs eerste atonale compositie, wijst als een mini-opera vooruit naar Wozzeck en Lulu. Wiedijks klarinettonen switchten van een nachtegaal naar de doodskreten van een meisje en met een meesterlijke spanningsopbouw deed Steffani recht aan Bergs kenmerkende, door merg en been snijdende lyriek. Rode rozen, omhelzingen en als toegift Bergs meer argeloze, eerdere ‘Nachtigall’ doorbraken de beklemming, maar zeker niet de betovering.

Zie voor meer informatie over het Grachtenfestival www.grachtenfestival.nl.


Reageren? Bezoek ons op Facebook of stuur de redactie een e-mail via redactie@operamagazine.nl.


 

Vorig artikel

Zomerserie: waar is Marcel Beekman?

Volgend artikel

Hilarische Menotti in Museum Van Loon

De auteur

Martin Toet

Martin Toet