BuitenlandOperarecensie

Calleja en Yoncheva blinken in Bohème

Fit waren ze niet, maar dat weerhield Joseph Calleja en Sonya Yoncheva er niet van om zaterdag 16 januari een fantastisch staaltje zang te laten horen in La bohème bij de Staatsoper Berlin. Het gaf de enscenering van Lindy Hume een glans die het van zichzelf niet had.

Scène uit La bohème bij de Staatsoper in Berlijn. (© Monika Rittershaus)
Scène uit La bohème bij de Staatsoper in Berlijn. Foto genomen tijdens een eerdere voorstellingenreeks. (© Monika Rittershaus)

Al meer dan vijf jaar bivakkeert de Staatsoper Unter den Linden niet onder de linden van Berlijns bekendste straat, maar in het Schiller Theater, aan de andere kant van het immense park Tiergarten. Ik was er nog niet eerder geweest en moet zeggen: het valt niet mee. Het is niet groot (iets meer dan 1.000 plekken), heeft weinig sfeer en komt akoestisch klein en enigszins droog over.

Ondanks dit ’tijdelijke’ ongemak houdt het operahuis zijn hoge standaard wat betreft producties en casts vast. Zo engageerde het voor deze reprise van La bohème – alweer de zestigste voorstelling van de productie uit 2001 – de sterzangers Joseph Calleja en Sonya Yoncheva als Rodolfo en Mimì. Een ‘hot ticket’, gezien de tophuizen waar beiden tegenwoordig op de affiches staan.

Even leek de griep de pret te bederven, maar een dame van de Staatsoper kondigde voor de voorstelling aan dat Calleja en Yoncheva het toch gingen proberen. In de eerste twee aktes leidde dat tot een paar moeizame hoge noten en wat haperende zinnen. Ook moest Calleja hoorbaar moeite doen om zijn neus ‘vrij’ te houden. Na de pauze kwamen beide hoofdrolzangers echter op stoom. In alle pracht ontvouwden ze hun lyrische stemmen en hun weldadige legato.

De liefde tussen de twee won vanaf de derde akte bovendien aan realisme. Het klikte, vocaal en theatraal. Calleja gaf zijn worsteling met Mimì’s ziekte schitterend gestalte, Yoncheva was tegelijk hartveroverend en hartverscheurend in haar interpretatie van de stervende Mimì. Haar uitermate solide stem – veel kern, veel klank, met zo’n blinkende, gouden rand – liet je iedere emotie voelen, tot bij het slot de tranen in je ogen stonden.

Regisseur Lindy Hume voorzag die slotscène van een aangrijpende regie (je kunt daar ook weinig fout doen), maar het kon mij haar matige tweede en derde akte niet helemaal doen vergeten.

Humes concept draaide om nostalgie. La bohème gaat niet enkel over “das Jungsein zelebrieren”, het gaat volgens haar ook om verlangend terugkijken op je jeugd, je meest vitale levensfase. Daarvoor introduceerde ze een ‘oude Rodolfo’ (Karl Helm), die de hele opera als in een herinnering herbeleefde. Voortdurend was hij aanwezig in de scènes en keek hij naar zichzelf en zijn bohemienvrienden.

Ik kon me er goed in vinden, aangezien Hume het oorspronkelijke verhaal zo prima intact kon laten, maar de wijze waarop de regisseur met name de tweede akte vormgaf, deed mijns inziens afbreuk aan haar eigen concept. De grote scène voor café Momus verliep houterig, met veel statische momenten, en veel aankleding was er niet. Niet echt wat je verwacht bij de meest bruisende akte van de hele opera en ook niet echt wat de oude Rodolfo zich van dat moment zal herinneren, dunkt me.

Scène uit La bohème bij de Staatsoper in Berlijn. Foto genomen tijdens een eerdere voorstellingenreeks. (© Monika Rittershaus)
Scène uit La bohème bij de Staatsoper in Berlijn. Foto genomen tijdens een eerdere voorstellingenreeks. (© Monika Rittershaus)

De derde akte zag er evenmin sfeervol uit, maar de groeiende vorm van Calleja en Yoncheva was genoeg om dat tafereel in te kleuren. Daarbij is en blijft het La bohème: Puccini’s haarfijne gevoel voor drama doet het werk, daar heb je amper een enscenering voor nodig.

De rest van de cast kon zich niet aan de zangprestaties van de twee sterren meten, maar ze haalden allen een lofwaardig niveau. Anna Samuil zette de rol van Musetta dik aan. Er ging wat vocale nuance verloren, maar haar karakter kwam goed uit de verf. Beter dan dat van Marcello. Arttu Kataja zong weliswaar onberispelijk, maar veel charisma of temperament wist hij niet over te brengen.

Schaunard en Colline waren prima bezet met respectievelijk Gyula Orendt en Jan Martiník en het Staatsopernchor zorgde samen met het kinderkoor van het huis voor uitstekende zang in de tweede akte (ingestudeerd door Martin Wright).

Tegenvaller was voor mij de Staatskapelle Berlin onder Domingo Hindoyan. De jonge Venezolaanse dirigent bracht weinig richting in het werk aan. Zijn tempi waren grillig en hij hield de boel niet altijd bij elkaar. De avond kwam zo af en toe op losse schroeven te staan. Calleja, Yoncheva en de rest van de cast zong echter manmoedig door die momenten heen.

Helemaal fit was de avond dus, in meerdere opzichten, niet. Dat het drama zich aan het slot toch met onverminderde kracht ontrolde, was geheel te danken aan twee van de fijnste opera-artiesten van dit moment. Bravissimo!

La bohème is dit seizoen alleen nog op 19 januari te zien. Zie voor meer informatie de website van de Staatsoper Berlin.

Vorig artikel

Lianna Haroutounian schittert als Butterfly

Volgend artikel

Aangename Partenope in Theater Carré

De auteur

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman is journalist en muziekliefhebber. Hij richtte in januari 2009 Place de l'Opera op en leidt sindsdien het magazine.

1 Reactie

  1. Willy Faes
    19 januari 2016 at 09:49

    Dank voor deze zeer interessante bespreking.