FeaturedOperarecensie

De Ring in Wenen: vier avonden topzang

De Wiener Staatsoper voerde vorige week de volledige Ring-cyclus van Richard Wagner op, in een productie van Sven-Eric Bechtolf. Correspondent Marie-Theres Arnbom volgde het indrukwekkende zangersensemble gedurende alle vier de voorstellingsavonden.

Das Rheingold (6/4): de avond van Eröd
Zo’n spannende avond heb ik sinds lange tijd niet meer meegemaakt in de Staatsoper. Het belooft heel wat moois voor de komende Ring-dagen en doet de verwachtingen hoog rijzen.

(Foto: Wiener Staatsoper)

Het zangersensemble kan haast niet beter, met de onvergelijkelijke Adrian Eröd als Loge voorop. Met een vocaal en theatraal ongelofelijke uitstraling wervelt hij over het toneel. Hij heeft de touwtjes in handen, amuseert zich volop en beklimt en springt lenig over alles heen wat hem in de weg staat. Je kunt je blik amper van hem afwenden en je kunt niet wachten om zijn commentaar op het verhaal te horen. Aan het einde van de avond krijgt hij een orkaan aan bravo’s als beloning.

Bijna net zo goed is de Alberich van Tomasz Konieczny, die alleen in het middenregister wat zwakker is (al doet dat geen afbreuk aan zijn gehele prestatie). Zijn geflirt met de Rijndochters – uitmuntend gezongen door Ileana Tonca, Sophie Marilley en Zorayna Kushpler – is een prima opmaat van de avond.

Herwig Pecoraro is een Mime om van te dromen: laf maar slinks en gezongen met een buitengewoon duidelijke dictie. Net zo krachtig is de Fricka van Michaela Schuster – een indrukwekkende verschijning op het toneel.

Juha Uusitalo’s Wotan is lastig te beoordelen. In andere ensembles heb ik hem horen domineren, maar in deze uitvoering valt hij tegen. Gezien de hoorbare onzekerheden in zijn stem is het te hopen dat hij de andere Ring-dagen overleeft. Hij staat in de schaduw van zijn metgezel (Loge) en zijn tegenstanders (de twee reuzen, in alle opzichten ‘kolossaal’ vertolkt door Sorin Colibran en Günther Groissböck).

Anna Larsson zingt een heldere scène van Erda en ook Gergely Nemeti (Froh) en Markus Eiche (Donner) zijn hun partijen prima de baas. Alexandra Reinprecht is als hun zus Freia zoals gebruikelijk indrukwekkend.

Al deze zangpracht wordt stormachtig vanuit de orkestbak begeleid, gedragen en geïllustreerd. Adam Fischer blaast het verhaal leven in, laat de instrumenten klinken en knallen, ondanks dat de blazers niet altijd de juiste toon pakken. Fischer is niet bang voor grote dynamische contrasten, maar overstemt tegelijkertijd nooit de zangers. Zo krachtig en tegelijk fijngevoelig heb ik Das Rheingold lange tijd niet gehoord.

Die Walküre (7/4): Uusitalo imponeert toch
Na de grootse vooravond Das Rheingold weet Die Walküre het niveau behoorlijk vast te houden. Allereerst: mijn zorgen om Juha Uusitalo’s Wotan blijken ongegrond te zijn. Hij levert een geweldige prestatie. Tot de laatste noot toe brengt hij zijn innerlijke worsteling, zijn liefde en zijn woede expressief tot uiting.

Maar om bij het begin te beginnen: Sieglinde en Siegmund nemen het op tegen Hunding. Een sterke scène, waarin Günther Groissböck als Hunding (roldebuut bij de Staatsoper) op unieke wijze en met imponerende stem de bruutheid van het karakter laat horen. Beangstigend. Niet alleen voor het publiek, maar ook voor Siegmund. Hij wordt zelfverzekerd en tegelijk gevoelig vertolkt door Christopher Ventris (die wel regelmatig aan zijn vocale grenzen zit).

(Foto: Wiener Staatsoper)

Zijn Sieglinde is Edith Haller, die met deze rol debuteert bij de Staatsoper. Ze zingt met enorm grote stem, opvallende dictie en een uitstraling die haar onschuld en liefde prachtig uitdrukt.

Al even krachtig is Michaela Schusters Fricka. Na Das Rheingold maakt ze ook op deze tweede avond indruk door haar présence, uitspraak en intensieve interpretatie.

De Brünnhilde van Eva Johansson is problematischer. Zo goed als haar middenregister klinkt, zo storend is haar schelle hoogte. Of zij de ware bezetting voor Brünnhilde is, vraag ik me af.

Als haar zussen, de acht Walküren, het toneel betreden, ontstaat er een chaotische scène. Het belangrijkste criterium in de bezetting van de dames lijkt volume te zijn geweest. De duidelijkheid van hun zang laat te wensen over.

Gelukkig blaakt ook op de tweede dag de interpretatie van dirigent Adam Fischer van leven, wat gaat van gevoelige, rustige klanken tot emotionele uitbarstingen. Wederom een grootse avond.

Siegfried (10/4): Fischer of Welser-Möst?
Al voor hij een noot gezwaaid heeft, wordt Adam Fischer onthaald met een enorm gejuich en bravogeroep. Een terecht eerbetoon na zijn Rheingold en Walküre, maar ook een beetje een statement. Want in de pauzes wordt er flink gediscussieerd tussen aanhangers van Fischer en van Franz Welser-Möst, de chef van de Staatsoper.

Hun duidelijk verschillende benaderingen leveren veel gespreksstof op. Welser-Möst benadert de Ring misschien wat analytischer, eleganter, meer als kamermuziek. Intellectueler en koeler, zegt men. Fischer zet juist in op de kracht en macht van de muziek, al neemt hij ook gas terug tot veelzeggende pianopassages. Hij laat de emoties en de muziek meer de vrije loop.

Het publiek wordt in die krachtige stroom meegesleept. Het raakt je in het hart. Bovendien klopt de balans tussen zangers en orkest voortdurend. De zangers worden nooit overstemd, maar juist gedragen door de muziek. Hun stemmen mengen zich met de muziek tot een prachtig geheel.

(Foto: Wiener Staatsoper)

In Siegfried komt de eerste akte wat moeizaam op gang. Wolfgang Schmidt laat schitterend ‘Sprechgesang’ horen, maar ook overgefraseerde zinnen met erg veel vibrato. Een niet zo evenwichtige vertolking. En Stephen Gould laat weliswaar enorme stemkracht horen, maar is qua uitspraak amper te verstaan.

In de tweede akte verandert dit echter. Schmidt ontpopt zich als theatraal én vocaal imponerende Mime en Gould groeit in zijn rol. Hij raast vol jeugdig elan over het toneel en is duidelijker te verstaan.

Tomasz Konieczny’s Alberich – sinds Rheingold grijzer en ouder geworden – domineert vocaal het toneel. De anderen kunnen zich moeilijk aan hem meten. Zijn expressieve stem overschaduwt hen qua volume duidelijk – en dan met name Juha Uusitalo’s Wanderer, die door Konieczny weggeblazen wordt. Dat neemt niet weg dat Uusitalo ook in Siegfried imponeert. In zang en spel is hij van het hoogste niveau.

Ain Anger is als Fafner werkelijk beangstigend (behalve dan voor de onbevreesde Siegfried, die hem doodt) en Ileana Tonca is een knappe Waldvöglein. Mij is alleen niet duidelijk waarom ze zo ver achter op het toneel is geplaatst. Daardoor wordt haar geluid veel te veel gedempt.

Wat mij ook stoort, is dat Brünnhilde in een volledig andere omgeving ligt dan aan het einde van Die Walküre. Is de omgeving in haar jarenlange slaap ineengestort? Ik weet het niet. In elk geval ligt Eva Johansson de Siegfried-Brünnhilde (die ze voor het eerst zingt) een stuk beter dan de Walküre-Brünnhilde. Deze partij ligt minder hoog, waardoor Johansson minder hoeft te forceren.

Stephen Goulds kracht blijft tot het einde toe onverminderd groot, wat tot een spetterende finale leidt die het publiek voor de derde maal deze cyclus zeer enthousiast achterlaat. Ook voor Fischer is het een finale, aangezien hij in Götterdämmerung vervangen wordt door Franz Welser-Möst. Jammer, want het zou mooi zijn geweest Fischers interpretatie tot het bittere einde te horen.

Götterdämmerung (13/4): sensationeel debuut
Franz Welser-Möst leidt de Ring naar zijn grote finale. Alle vrees dat de eenheid van de cyclus door deze dirigentenwissel verbroken wordt, doet hij teniet. Natuurlijk dirigeert en interpreteert hij anders dan Fischer. Hij neemt vaak terug in kracht en heeft de moed kamermuzikaal te dirigeren. Hij analyseert en maakt het stuk niet te zwaar. Hij laat het zeker hier en daar kolken, maar stelt zich tegenover de zangers altijd bescheiden op. Op die wijze creëert hij een grote en geslaagde finale.

Stephen Gould is een overweldigende Siegfried. Hij ontpopt zich als één van de beste vertolkers van deze rol van dit moment. Aan zijn zijde zingt wederom Eva Johansson als Brünnhilde. Haar eigenaardigheden heeft ze nog steeds, maar haar finale is ijzersterk. Geen moment verliest ze aan intensiteit

Tomasz Konieczny keert terug als Alberich. Hij zet zijn kwade spel voort, nu samen met zijn zoon Hagen – fabuleus gezongen door Eric Halfvarson. Hun scène is spookachtig goed.

Gutrune (Caroline Wenborne) en haar broer Gunther (Markus Eiche) maken veel van hun rollen. Eiche debuteert bij de Staatsoper. Eerst is hij nog wat kleurloos, maar gaandeweg het verhaal werkt hij aan zijn vertolking.

Ronduit sensationeel is het debuut van Michaela Schuster in de rol van Waltraute. Zo uitdrukkingsvol en meeslepend heb ik de scène tussen haar en Brünnhilde zelden gezien.

Het gehele zangersensemble ontvangt grote lof na afloop. Daarmee komt een prachtige en inspirerende Wagner-week tot een einde. Ik verheug me nu al op de Ring-uitvoering volgend seizoen, onder leiding van Christian Thielemann.

Marie-Theres Arnbom is correspondent van Place de l’Opera in Wenen. Ze is historicus, auteur, curator en cultuurmanager en heeft diverse boeken op cultuur- en muziekgebied geschreven. Zie www.arnbom.com.

Vorig artikel

Oper Frankfurt brengt Mozart in het Turks

Volgend artikel

De Munt brengt Hanjo naar Muziektheater

De auteur

Marie-Theres Arnbom

Marie-Theres Arnbom

2Reacties

  1. 20 april 2011 at 11:21

    Quote: “In elk geval ligt Eva Johansson de Siegfried-Brünnhilde (die ze voor het eerst zingt) een stuk beter dan de Walküre-Brünnhilde. Deze partij ligt minder hoog, waardoor Johansson minder hoeft te forceren”.

    Apart dat je dat beweert… De Siegfried Brünnhilde is de hoogste van alle 3, en wordt derhalve vaak als door beginnende (die nog wat ‘jugendlicher’ zijn) Brünnhildes als eerste van de 3 gezongen.
    Bij de Walküre Brünnhilde zijn eigenlijk alleen de
    hojotoho’s hoog, de rest van de partij (90%) ligt in het midden komt niet verder dan een enkele A2..

    Ik zou het graag met eigen oren horen, maar het klinkt mij eerder dat Johansson zo extra haar best deed om haar midden/laagte tot klinken te brengen, zoals men dat van stemmen als Schnaut of Polaski gewend is, dat ze daarbij ahw. ’te breed'(ik bedoel breder dan voor haar natuurlijke stem goed was) zong en daardoor haar hoogte moest lijden.
    Bij Siegfried – een partij die ook veel korter is – ligt het accent op de hogere registers en dat heeft ze waarschijnlijk daardoor wat ‘slanker’ (en voor haar stem natuurlijker) aangepakt waardoor ze geen last had…..

    Groet,
    Wiebke

  2. Pieter K. de Haan
    20 april 2011 at 15:17

    De recensie over de Weense Ring beperkt zich zo goed als geheel tot de muzikale kant van de zaak. Viel er over de enscenering niet wat (meer) te melden?