AchtergrondFeaturedReisverhalen

Het augenkitzelhuis

Op steekproefbezoek bij de Komische Oper in Berlijn krijg je de indruk dat het operahuis dolgraag modern wil zijn. Jammer genoeg uit zich dat vooral in slechte regie, die met z’n lompe kont pal voor het muzikale uitzicht gaat staan. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Het begrip ‘augenkitzel’ zal in het Duits zelf ongetwijfeld andere betekenissen hebben, maar ik leerde het kennen als een term uit het journalistieke jargon. Je kijkt bijvoorbeeld naar een voetbalexpert die in de rust vanuit het commentaarhokje zijn visie op de wedstrijd geeft. Op een gegeven moment duikt er een maffe hooligan achter hem op, die de raarste bekken trekt voor de camera. Dikke kans dat je weinig meer meekrijgt van wat de expert te zeggen heeft.

Augenkitzel heet dat: doordat iets anders in het beeld je ‘ogen prikkelt’, wordt je aandacht afgeleid van dat waar het om gaat.

Mozarts requiem in een aandachtopeisend jasje (foto: Monika Rittershaus).
Mozarts requiem in een aandachtopeisend jasje (foto: Monika Rittershaus).

Zo’n gevoel van augenkitzel kreeg ik ook tijdens de eerste drie dagen van het festival van de Komische Oper deze week. Dit Berlijnse operahuis sluit ieder seizoen af met een festijn waarin alle nieuwe producties van dat jaar nogmaals opgevoerd worden.

Keer op keer presteerde de regisseur het om zich zo prominent op het toneel te zetten, dat hij de muziek van het toneel duwde. Je hoorde wel wat – uiteraard – maar het drong maar weinig tot je door. Want wat wil je als je naar twaalf piemels zit te staren?

En als de regisseur dan bij vlagen plaatsmaakte voor de dirigent, was de muzikale kwaliteit niet altijd denderend. Grootse solisten heb ik niet gehoord en het koor was ook niet altijd om over naar huis te schrijven.

Het huisorkest daarentegen was schitterend, dat moet gezegd worden. Met name in La Traviata begaf het zich op grote hoogten, met een slot dat ik nog nooit zo mooi gehoord heb. Toch nog iets om op de Berliner Postkarte te zetten…

Op een dergelijk kaartje ‘aus Berlin’ zou ik eveneens de entourage roemen, want sfeer kennen de Duitsers wel. Het gebouw van de Komische Oper is een zeer stijlvol mengsel van moderne luxe en klassieke schoonheid. En de ontvangst doet daar niet voor onder: er staan bedienden klaar met een glaasje wijn en iedere avond speelt er een klein ensemble in de foyer, bij wijze van opwarmertje voor de voorstelling.

Nadeel van het huiselijk beleid is dat alles in het Duits is (Traviata in het Duits klinkt toch echt minder) en dat er doorgaans geen boventiteling gegeven wordt. Dat maakt het – zo blijkt uit reacties – zelfs voor Duitsers lastig te volgen.

Bieito is als iemand die een duet zingt alsof hij alleen op het toneel staat

Berlijn zelf kan er ook een potje van als het gaat om sfeer. Het is er aangenaam toeven. Van het grauwe figuur dat de historische verhalen dikwijls oproepen, is weinig te merken. Als je tegen tienen op een bankje op de Pariser Platz zit, de zon ziet vergelen in de poorten van de Brandenburger Tor, de mensen gezellig keuvelend voorbij ziet lopen en de lucht ziet veranderen in een schilderij, dan wil je toch nooit meer opstaan?

Maar goed, om bij opera te blijven: voor mensen die de klemtoon in het woord muziektheater op het laatste lid leggen en die houden van experiment en ‘modern’, is de Komische Oper een nuttige bestemming. Kom je vooral voor de muziek, dan raad ik je aan eens polshoogte te nemen in de Staatsoper Unter den Linden, eventjes verderop. Ik ben er niet geweest, maar het oogt alsof muziek er serieuzer genomen wordt.

Requiem, Mozart (14 juli)
De Komische Oper gaf de schrijvers Armin Petras en Jan Kauenhowen de opdracht om de ‘Totenmesse’ van Mozart aan te kleden met een toneeltekst. De heren deden dat door diverse verhalen van terminale patiënten te laten zien. Daardoor werd Mozarts muziek telkens met theater afgewisseld.

Ik moet zeggen: het was erg knap vormgegeven. Met name het gebruik van videobeelden was verbluffend. De vier zangers en hun vier tegenspelende acteurs stapten moeiteloos over van het toneel in de videoprojectie en weer terug. Erg amuserend en op sommige momenten zeker ook ‘komisch’.

Maar regisseur Sebastian Baumgarten wilde te veel. De enscenering zat zo vol trucs, actie en beweging, dat het de balans, de coördinatie en de klank van het koor niet ten goede kwam. Een heel deel van Mozarts wonderlijk mooie muziek werd bijvoorbeeld achter de coulissen gezongen. Dat mocht dan passen in het regieconcept, muzikaal was het een flater.

Op de momenten dat het koor wel de ruimte kreeg om serieus te zingen, merkte je pas wat je miste. Zo waren het Lacrimosa, het Sanctus en het Agnus Dei heel mooi en overtuigend. Zulk niveau wil je dan toch de hele avond horen?

De solisten waren niet van bijzonder kaliber. Ze zongen netjes hun partij, maar blonken niet uit. Tenor Peter Lodahl miste volume, waardoor hij in de ensemblestukken wegviel.

Armida, Glück (15 juli)
Waar de Requiem-productie qua enscenering nog wel van niveau was (het hield alleen geen rekening met de muziek) was de Armida-productie waardeloos in het kwadraat.

Peter Lodahl als Rinaldo en Maria Bengtsson als Armida (foto: David Baltzer).
Peter Lodahl als Rinaldo en Maria Bengtsson als Armida (foto: David Baltzer).

De regie was van de beruchte Spanjaard Calixto Bieito. Er zullen vast mensen zijn die zijn werk als kunstzinnig waarderen, maar er is een argumentatie van een hoog ‘ik-neem-mezelf-erg-serieus’-gehalte nodig om dat te onderbouwen.

Wat Bieito met Armida deed, was ronduit plat en banaal. Alles wat in intieme sferen thuishoort, gooide hij rauw in het openbaar. Er liepen voortdurend naakte mannen over de bühne en er waren veel expliciet seksuele scènes. Een goedkope manier om ‘iets’ teweeg te brengen bij het publiek.

De grote fout hiervan was – naast dat het gewoon onsmakelijk was – dat het de muziek compleet overschaduwde. Je verwacht toch niet dat iemand nog zit te genieten van Glücks muziek als er een dozijn blote heren over het toneel rolt? Of als en plein public de liefde bedreven wordt?

Bieito is een regisseur die denkt onder het mom van ‘freedom of the art’ geen slechte producties te kunnen maken. Het is immers kunst? En – erger nog – hij is een regisseur die de partituur niet respecteert. Hij is als iemand die een duet zingt alsof hij alleen op het toneel staat.

Een schrale, zeer schrale troost was de hoge kwaliteit van het orkest onder leiding van barokexpert Konrad Junghänel.

Ook Maria Bengtsson liet mooie dingen horen in de titelrol. De Zweedse sopraan kon vreselijk mooi uit de hoek komen, al kende ze wel haar beperkingen. Met name in het lage en ‘normale’ register leek ze veel moeite te moeten doen om klank en volume te houden.

Peter Lodahl trad net als in het requiem ook hier op. Hoewel hij met meer kracht zong, bleef hij weinig overtuigend. Overtuigend was wel Günter Papendell in de kleinere rol van ridder Ubaldo. Een bariton om te onthouden: een groot bereik, zowel hoog als laag erg klankrijk en ruim en groots in volume.

La Traviata, Verdi (16 juli)
La Traviata was qua regie nog het minst storend, maar goed was het niet. Hans Neuenfels probeerde met een kaal, sober decor het Verdi-drama bij de kern bloot te leggen, maar faalde daarin door de plompverloren symbolische handelingen die hij toevoegde en doordat er niet goed geacteerd werd.

Sinéad Mulhern staat Violetta op het voetstuk, Timothy Richards zit geknield op de voorgrond als Alfredo (foto: Monika Rittershaus).
Sinéad Mulhern staat als Violetta op het voetstuk, Timothy Richards zit geknield op de voorgrond als Alfredo (foto: Monika Rittershaus).

Zoals Willy Deckers Traviata in Amsterdam liet zien, kan een dergelijke psychologische benadering van de opera alleen slagen als er zeer intens en geloofwaardig geacteerd wordt. Dat was niet het geval. De gebaartjes en handelingen van de drie hoofdfiguren waren tamelijk nietszeggend. De liefde tussen Violetta en Alfredo was bijvoorbeeld geen moment zichtbaar.

Maar goed, er was in elk geval een stuk meer ruimte voor de muziek om zich te ontplooien. Carl St. Clair (die nieuwe chef van het operahuis) benutte dat op magnifieke wijze. In de grotere scènes koos hij heerlijk snelle tempi – eindelijk niet van de slappe geouwehoer – en het slot dat hij aan de opera breide was magnifiek.

Jammer wel dat alle passages die uit de verte horen te klinken, via een box afgespeeld werden. Dat klonk nergens naar.

Sinéad Mulhern was duidelijk geen ‘eerste-akte-Violetta’. Ze kwakkelde door haar partij en trakteerde het publiek op enkele lelijke hoge noten. Maar ze groeide in haar rol en zong uiteindelijk toch nog een bekoorlijke sterfscène.

Timothy Richards trad aan als Alfredo. Dat deed hij met een zeer krachtige, stevige stem. Alle noten zaten erop en klonken even overtuigend. Maar zijn gebrek aan acteerkunsten verhinderden dat dat zich kon uitdiepen.

De Griek Aris Argiris zong een prima Giorgio. Niet heel doorleefd, maar door zijn aangename klank was het beslist geen straf naar hem te luisteren.

Uiteindelijk was deze Traviata ook niet meer dan een redelijke oogst. Je werd alleen in de derde akte echt meegesleept. En ja, je moet het wel heel bont maken als je de adembenemende spanningsopbouw en intense dramatiek van Verdi daar wilt ontkrachten.

Vorig artikel

Tenorengeweld in onbekende Rossini

Volgend artikel

Domingo beloond voor werk in Washington

De auteur

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman is journalist en muziekliefhebber. Hij richtte in januari 2009 Place de l'Opera op en leidt sindsdien het magazine.