FeaturedOperarecensie

Bonte muziek rond de dood van Caruso

De legendarische tenor Enrico Caruso stond nooit op de planken van de Amsterdamse Stadsschouwburg. Dankzij componist Micha Hamel klonk Caruso’s echte stem er zondagavond alsnog in fragmenten uit belcantorepertoire tijdens de wereldpremière van Hamels opera over de zanger.

Aan de hand van een historisch gegeven vertelt Micha Hamel een fictief liefdesverhaal. (© DNO 2019 / beeld Monika Rittershaus)

Een toegankelijke opera wilde de bijna 50-jarige Micha Hamel schrijven, met het belcanto als uitgangspunt voor de muziek. Hij vond zijn inspiratie in Como un mensajero tuyo, een roman uit 1998 van Mayra Montero, een van oorsprong Cubaanse journaliste en schrijfster. Het verhaal gaat over een verblijf op Cuba van de Italiaanse stertenor Enrico Caruso. Hij trad in 1920 op in Havana als Radamès in Verdi’s Aida. Tijdens de première ontplofte er in de zaal een bom.

Historisch is dat Caruso in paniek, nog volledig gekostumeerd, het operahuis uitrende. Fictie is dat hij zich in de armen stortte van een mooie, jonge Cubaanse, uitgerekend met de naam Aida. Of Caruso doelwit was van de aanslag, is nooit opgehelderd. Feit is dat de maffia hem bedreigde en afperste. Prachtstof voor een opera: liefde, dood en ook nog rituelen uit het Cubaanse volksgeloof.

Grammofoonplaat

In het verhaal wordt de komst van Caruso voorgesteld als een bedreiging voor het evenwicht in de gemeenschap waartoe het meisje Aida behoort. In het volksgeloof, gebaseerd op oude Afrikaanse gedachten, moeten daarom de goden van de bovenwereld gunstig worden gestemd. Een belangrijke plaats in het Italiaanse libretto, door Hamel zelf samengesteld, heeft Calazán, priester in de zogeheten Lukumi-religie en peetoom van Aida.

Interessant was het openingsbeeld: Caruso, belichaamd door de Spaanse tenor Airam Hernández, lag midden op een enorme schijf, die een grammofoonplaat bleek te zijn. Een mooie vondst van regisseur Johannes Erath en zijn decorontwerpster Katrin Connan, want Caruso was in 1902 de eerste zanger die zijn stem liet vastleggen op een geluidsplaat. Hij bereikte er een miljoenpubliek mee. Na de explosieve orkestrale openingspassage klonk de stem van Caruso, terwijl Hernández zich oprichtte. Opvallend in het toneelbeeld: een enorme profielafbeelding van een olifant op de achtermuur van het toneelhuis.

Uiteraard zakte er theatraal een bom uit de toneeltoren. (© DNO 2019 / beeld Monika Rittershaus)

De dreiging die over de hele opera ligt, kwam meteen tot uitdrukking in de opkomst van een indrukwekkende zwarte gestalte, de priester Calazán, vertolkt door de even potent zingende bas-bariton Simon Shibambu. In de aansluitende seance werd duidelijk dat het lot van Caruso naar de dood wijst en dat Aida, door hem zwanger gemaakt, alleen zal achterblijven doordat Caruso hevig terugverlangt (in muziek kleurrijk uitgedrukt) naar zijn geboortestad Napels, om daar te sterven. Passender titel voor de opera zou zijn: La morte di Caruso. Dat gebeurde ook, in 1921. Maar dan zijn we aan het einde van Hamels opera, door hem muzikaal afgesloten met een snerpend hoog fluitgeluid.

Eerste rij

Tussen de beginexplosie van het gehele, stevig bezette Nederlands Kamerorkest en die ijselijke toon ontwikkelden zich diverse scènes. Als eerste de ontmoeting tussen Caruso en Aida (zij zingt: “Hij is wit”) op lekker swingende muziek. Dan het optreden in het operahuis van Havana (toneelbrede projectie op het achterdoek van het publiek in de zaal en op de balkons). “Ik zing in de opera”, jubelde Caruso in door Hamel perfect geschreven belcantostijl. Uiteraard zakte er theatraal een bom uit de toneeltoren.

Er volgden nog meer scènes met Lukumi-rituelen, zoals een spannende schelpenscène en een liefdesduet in Puccini-imitatie tussen Caruso en Aida (“Ik wil bij jou/hem zijn”) – te veel om op te noemen. Dat in een bonte mix van Italiaans belcanto, vermaakmuziek (met een tingeltangelpiano) en steeds duivelser wordende, in harmonisch en ritmisch opzicht ontregelde orkestgeluiden, om uit te beelden dat Caruso door de ontploffing in het theater en door de bedreigingen (uitgevoerd door zangers en figuranten in zwarte kleding) steeds verwarder wordt. Airam Hernández (steeds in wit pak) nam zelfs op de eerste rij in de zaal plaats om totaal verbijsterd te aanschouwen hoe zijn lotsbestemming zich ontwikkelde. Het neerdalend geraamte van een olifant accentueerde visueel de horror in het verhaal.

Schoonheid en vuur

De wereldpremière werd zowel gedragen door Hernández – die belcanto, hartstocht en acteren op schitterende wijze combineerde – als door de vlinderachtig bewegende en hels hoog zingende sopraan Jeanine de Bique, gekleed in een luchtig, bruinrood gewaad. Voeg daarbij de machtige stem van Simon Shibambu en de volle mezzo van Tichina Vaughn in de rol van Aida’s moeder en priesteres (gekleed in een voyant gewaad en getooid met een gouden halo). Ook de kleinere rollen, zoals Caruso’s geslepen manager (de Nederlandse bariton Michael Wilmering), waren prima bezet.

Alle rollen, ook de kleinere, waren sterk bezet. (© DNO 2019 / beeld Monika Rittershaus)

De Nederlandse dirigent Otto Tausk zette met het Kamerorkest stevig in om de door vele stijlen slingerende partituur vol schoonheid en vuur tot klinken te brengen. Hamel is beslist een begenadigd schrijver voor orkest, met oor voor effecten en kleuren. Ook in de detailleringen wist hij het oor te strelen, zoals in de klarinetsolo (mooi geblazen door Rick Huls) die Caruso’s klacht ‘Laat mij zingen’ omspeelt.

“Kan ik de geilste belcantomelodie schrijven, ja of neen”, zo gaf Hamel zichzelf als opdracht mee, aldus vertelde hij in een interview in Vrij Nederland. “Nou, dan moet het ‘ja’ zijn, anders faal je.” Tot mijn spijt moet ik als recensent bekennen dat zich geen enkele belcantomelodie in mijn geheugen heeft vastgezet. Niet zoiets als ‘La donna è mobile’ of ‘Va, pensiero’ of ‘Folia, folia’. Dat zijn pas ‘geile’ melodieën, om Hamels term te gebruiken. Hamel kent de vormen en schema’s, maar zijn vulling was kortademig, fragmentarisch. Ik verliet niet zingend de Stadsschouwburg. Wel met het gevoel: het was een bonte avond. En Caruso zong er alsnog.

Caruso a Cuba is nog tot en met 9 maart te zien in het Internationaal Theater Amsterdam (voorheen Stadsschouwburg). Zie voor meer informatie de website van De Nationale Opera.

Vorig artikel

Jacobs kleurt Kaïn-kroniek meesterlijk in

Volgend artikel

Cité de l’Opera: György, Joyce en Cody

De auteur

Franz Straatman

Franz Straatman

5Reacties

  1. theo laceulle
    8 maart 2019 at 16:42

    Met ‘Folia, folia’ zal toch wel ‘Follie, follie’ bedoeld zijn?

  2. Rudolph Duppen
    8 maart 2019 at 17:44

    @Theo Laceulle: dat lijkt mij ook.

  3. Maarten-Jan Dongelmans
    8 maart 2019 at 22:56

    La Traviata?

  4. Rudolph Duppen
    10 maart 2019 at 11:21

    Gisterenavond de laatste voorstelling van deze opera bezocht.Een wervelende maar weer veel te lange show.Moderne componisten en librettisten bewijzen zichzelf geen dienst door te denken dat ze het publiek twee uur zonder pauze kunnen boeien.Daar slagen grote componisten meestal niet in laat staan de mindere goden.Dit is een productie vol prachtige en vaak geestige regievondsten.Wat Hamel denkt dat belcanto is, zijn vooral Verdi citaten en pastiches. De grote belcanto componisten Bellini, Donizetti en Rossini komen volgens mij niet voorbij. Ik moet er wel bij zeggen dat mijn gehoor niet meer optimaal is.Voor mij werd het geluid nog al vervormd door de versterking die gebruikt werd. Operazangers van dit niveau hebben die versterking niet nodig maar het zal wel te maken hebben met het feit dat de andere geluidseffecten ook versterkt moesten worden. Wat me vooral bij blijft van deze voorstelling is de vertolking van Aïda door Jeanine De Bique, een ontroerende actrice met een schitterende stem en de Napolitaanse liedjes gezongen door Airam Hernández. Dit was mijn laatste voorstelling in het Opera Forward Festival 2019. Het moderne muziektheater staat er goed voor maar de componisten en librettisten zouden het uithoudingsvermogen van het publiek wat minder op de proef moeten stellen door zich wat meer te beperken.

  5. Jan de Jong
    10 maart 2019 at 22:36

    “Het moderne muziektheater staat er goed voor maar de componisten en librettisten zouden het uithoudingsvermogen van het publiek wat minder op de proef moeten stellen door zich wat meer te beperken.”

    In het algemeen zeer mee eens. Natuurlijk zijn er vormen van Himmlische Länge, maar vaak is het gewoon niet nodig. Girls of the Golden West zou een topstuk zijn, als Sellars minder wijdlopig was geweest. Twee keer een uur was daar meer dan voldoende voor. Bij Fin de Partie had ik dat overigens niet en bovendien is lengte in die opera als expressievorm van zinloosheid functioneel.

    Voor liefhebbers van lengte: op naar Aus Licht!