Recensies

Alceste als raadsel bij Roth en Prohaska

Voor het Alceste-deel van de Mens & Mythe-concertreeks trok François-Xavier Roth het Koninklijk Concertgebouworkest woensdagavond diep de muziekgeschiedenis in, met soms onwennige maar vaker spannende resultaten. De vrij kleine sopraan van Anna Prohaska imponeerde vooral door grote muzikaliteit.

Anna Prohaska. (© Harald Hoffmann / DG)

De tijd waarin ‘authentieke’ ensembles het barokgenre monopoliseerden lijkt voorbij. Steeds meer heroveren traditionele orkesten het repertoire van vóór 1800. Een goede zaak, want kwaliteitsmuziek verdient diverse benaderingen en oude instrumenten zijn allerminst zaligmakend. Gewaagd evenwel hoe het Concertgebouworkest zijn programma rond de mythologische figuur Alceste opende met Jean-Baptiste Lully, ook al prijkt diens naambordje nog zo prominent in de Amsterdamse muziektempel.

Dirigent François-Xavier Roth, een muzikale tijdreiziger vertrouwd met alle mogelijke instrumentaria, is geknipt voor dit avontuur. De suite die hij brouwde uit Lully’s Alceste (1674) focust op praalzucht, maar de robuuste orkestklank trof me woensdag als vrij mat, de verve van de slagwerker op de kleine trom ten spijt. Het gemis aan vreugde betaamde bij de ‘Pompe funèbre’, met gewichtige bijdragen van de achterin opgestelde contrabassen. Hier leek Lully op beroemde latere treurmarsen te anticiperen.

Jean-Philippe Rameau noemt men vaak in dezelfde adem met Lully, maar diens eersteling Hippolyte et Aricie, slechts terloops verwant aan het Alceste-thema, ontvouwt een scherpere klanktaal. Gespierdheid is hier een pre en de musici hadden de spanningsvolle ouverture ferm in de vingers. In de ‘Chaconne’ ontlokte Roth het orkest de vele ritmische en coloristische invallen die deze grootmeester kenmerken.

Een rare keus betrof de ariette ‘Rossignols amoureux’ uit dezelfde opera, zonder dramatisch belang of link met Alceste. Begrijpelijk dat Anna Prohaska – op het laatst ingesprongen voor een zieke Anna Lucia Richter – de kokette roulades niet geheel moeiteloos doorliep. Maar haar slanke sopraan kleurde prachtig bij de fluit- en vioolsoli, al doorbrak een overactief klavecimbel de delicate sfeer.

Het was curieus dat de soliste in dit programma slechts één keer in Alcestes huid kroop, al rijmt dit met de tragedie van Euripides, waarin Alcestes echtgenoot aanzienlijk meer ‘speeltijd’ krijgt. Geen woord spreekt Alceste nog nadat Herakles haar terugbrengt uit de onderwereld, waarin ze vrijwillig afdaalde als plaatsvervanger voor haar man. In zijn libretto voor een opera van Egon Wellesz betwijfelde Hugo von Hofmannsthal, niet als eerste, of deze vrouw nog wel dezelfde Alceste betreft.

Het Concertgebouworkest verleende de ouverture van Idomeneo royale ritmische energie. (© Anne Dokter)

Aria’s uit Händels opera Admeto hadden prima gepast in dit concert, maar Roth koos Händels incidentele muziek voor een verloren gegaan toneelstuk. In twee droomverschijningen aan ’s konings bed vertolkte Prohaska de muze Calliope. Treffend van expressie waren de loomheid in het wiegelied en de grillen in de ode aan fantasie, dat even het motief van Alceste als drogbeeld aanstipte. Met zeer muzikale variaties in de da capo’s compenseerde Prohaska haar niet optimale draagkracht, die soms tot geforceerde topnoten leidde.

Nieuwe musici betraden het podium na de pauze, van wie drie trombonespelers direct met schrille tonen het hart verkilden. Ooit legde het orkest de ouverture tot Glucks Alceste vast onder Willem Mengelberg. Zeker zo majestueus, maar veel afschrikwekkender, raasden nu het koper en de lage strijkers. Broze passages voor de violen en angstkreten in de hobo’s schilderden het komende drama daadwerkelijk voor ogen, zoals het roemruchte manifest bij deze opera destijds nastreefde.

Het ontbrekende koor, in de ouverture weinig elegant opgelost door de trombones, beroofde ook Alcestes grote scène ‘Ah! Malgré moi’ van een essentieel element. Tegelijk bespaarde dit Prohaska de reprise van het slot, waarin de heldin haar moed hervindt. Terecht bezet men deze prachtrol niet meer met Wagnerdiva’s, maar in dit huzarenstukje ging de Oostenrijkse sopraan toch kopje-onder.

Dat wiste de droeve schoonheid van het eerste deel zeker niet uit. Gesteund door stevige pizzicati, als van een hartslag, schetste Prohaska met meelijwekkend en liefdevol geluid de gebroken koningin, bij haar afscheid van de wereld ook nog gekweld door de verwijten van haar ondankbare gemaal.

In Mozarts meest gluckiaanse opera Idomeneo is Ilia eveneens bereid tot een liefdesoffer, maar in de openingsscène wedijveren wrok en jaloezie nog met de liefde. Prohaska maakt eerdaags haar roldebuut en gaf een boeiend, zij het passief portret van de Trojaanse prinses. Weliswaar kleurde ze sleutelwoorden als ‘traditore’ met een hel forte, maar liever had ik een vinniger articulatie gehoord.

Aan het thema van bedreigde grandeur in de Idomeneo-ouverture verleende het eliteorkest royale ritmische energie, zonder het vleugje extra finesse dat oude instrumenten kunnen bieden. Maar wat een onzalig idee om hiermee te besluiten, direct ná Ilia’s tafereel! Twee fragmenten die in de juiste volgorde Mozarts dramatische continuïteit onderstrepen, gingen nu beide als een nachtkaars uit. Een avond met vele schoonheden beleefde zo onverdiend een futloos einde.

Het programma Mens & Mythe: Alceste is op vrijdag 24 januari nog een keer te horen in het Concertgebouw in Amsterdam. Zie voor meer informatie de website van het Koninklijk Concertgebouworkest.

Vorig artikel

Luikse opera speelt Franse versie Don Carlos

Volgend artikel

KCO vervolgt Mens & Mythe met Oedipus

De auteur

Martin Toet

Martin Toet