Achtergrond

Mijn Strauss: Elektra

Richard Strauss componeerde vijftien opera’s. Peter Franken zag er elf meerdere keren in het theater. In een serie kijkt hij terug op memorabele voorstellingen van al die titels. In deel twee: Elektra in Essen.

Rebecca Teem als Elektra. (© Matthias Jung, Erftstadt)

Mijn eerste Elektra zag ik in 1990 in Antwerpen, in de tijd dat er nog geen boventitels werden gebruikt. Het kostte me moeite om het verhaal enigszins te volgen. Eva Marton vertolkte de titelrol en ze woonde in het wrak van een vooroorlogse auto op de voorhof van een monumentaal paleis. Ook aan Eva Maria Bundschuh als Elektra in Willy Deckers productie voor De Nationale Opera in 1996 bewaar ik goede herinneringen.

Heel bijzonder was de productie van Kirsten Harms die ik in 2008 bij de Deutsche Oper Berlin zag. Harms liet Strauss’ werk voorafgaan door een gecoupeerde versie van Cassandra van Vittorio Gnecchi, waarin de terugkeer van Agamemnon en diens dood wordt behandeld. De kostumering was modern, met als meest opvallend detail Susan Anthony als een jeugdige Klytämnestra in een zwart cocktailjurkje op naaldhakken, die voortdurend een grote bijl losjes achter haar rug meedroeg, alsof het een kledingaccessoire was.

Maar laat ik een recente ervaring belichten: de productie die David Bösch maakte voor Opera Vlaanderen (2014) en het Aalto-Musiktheater in Essen (2016). Ik zag in 2017 in Essen een reprisevoorstelling van de productie.

Er bestaan verschillende klassieke versies van Elektra, die elkaar op het punt van de voorgeschiedenis niet veel ontlopen. Librettist Hugo von Hofmannsthal concentreerde zich op het heden, waarin Elektra’s leven als een gekooid dier centraal staat. De ironie is echter dat Elektra leeft in het verleden en in de toekomst, maar geen echte binding heeft met het heden. Zij herinnert zich de moord op haar vader en kijkt uit naar de toekomstige moord op haar moeder. Maar als Orestes eindelijk verschijnt, komt ze er niet toe hem de bijl mee te geven, die ze zorgvuldig al die tijd voor hem bewaard had. In het hier en nu functioneert ze niet.

Zonder op alle details in te gaan, is het zinvol te vermelden dat Aegisth, spottend door Elektra aangeduid als ‘die vrouw’, de legitieme machthebber van Mycene was toen hij door Agamemnon werd verdreven. Door het met diens vrouw Klytämnestra aan te leggen, is hij feitelijk in zijn oude recht hersteld. Aegisth had zelf dus wel degelijk een oude rekening met Agamemnon te vereffenen en liftte niet slechts mee op Klytämnestra’s wraakgevoelens. Bij haar ging het natuurlijk om de nasmeulende woede om het offer van Iphigeneia. Eenvoudig uitgedrukt: Agamemnon kon erop wachten.

Von Hofmannsthal benadrukte in zijn regieaanwijzingen dat het toneelbeeld niet opgesmukt moest worden met antieke Griekse clichés, zoals zuilen en uitgebreide trappartijen. Het moest een beklemmende, gesloten ruimte suggereren. Die aanwijzing hebben David Bösch en zijn team heel serieus genomen. De handeling speelt zich af in een ruimte die links en rechts wordt begrensd door een gekromde wand, waarin zich onopvallende openingen bevinden; links de ingang van Elektra’s ‘hol’, rechts een uitgang naar de buitenwereld. Midden in de achterwand bevindt zich een deur die via een paar treden bereikbaar is en die toegang geeft tot het paleis.

Aan het plafond hangen draden met daaraan bungelende lijken. Die verwijzen naar Elektra’s tekst waarin ze aangeeft dat er daarbinnen stelselmatig gemoord wordt. Klytämnestra is uitgedost in een zwarte jurk behangen met stenen, ook volledig conform het libretto. Elektra zelf is slonzig gekleed in een wijd hangend wit gewaad, terwijl haar zusje Crysothemis rondhuppelt in een contrast versterkend, fleurig zomerjurkje.

Almas Svilpa als Orest en Rebecca Teem als Elektra. (© Matthias Jung, Erftstadt)

Rebecca Teem wist volledig te overtuigen als de door wraakgevoelens verteerde Elektra. Ze werkte zich door Strauss’ loodzware partij zonder ook maar een moment te verslappen en slaagde erin welluidend te klinken waar de partij erom vroeg. Acterend vond ik haar wat minder sterk, mede doordat haar bewegingen soms wat lomp overkwamen. Niettemin een uitstekend optreden.

Teem kreeg fraai weerwerk van Ulrike Schneider als Klytämnestra. Haar klacht ‘Ich habe keinen guten Nächte’ vind ik een prachtig eufemisme. Dat ze zich uitgerekend tot Elektra wendt om raad welk offer er gebracht moet worden om dit probleem op te lossen, is bijna hilarisch. Het is typisch een dialoog tussen doven, zoals ook tussen Brünnhilde en Waltraute. Klytämnestra wil maar niet begrijpen wat Elektra haar in de mond probeert te leggen: zijzelf moet geofferd worden. Als dan plotseling het bericht van Orestes’ dood komt, krijst Klytämnestra het uit van het lachen, Elektra verbijsterd achterlatend. ‘Worüber freut sich das Weib?’ De ontmoeting tussen moeder en dochter was het dramatische hoogtepunt van de voorstelling, met Schneider in de hoofdrol.

Kort daarvoor viel er veel te genieten bij het bezoek van Chrysothemis aan haar oudere zus. Zij leeft wel degelijk in het heden en ziet haar kansen op een ‘Weiberschicksal’ in rap tempo slinken, iets wat ze haar zuster nadrukkelijk verwijt. Deze scène is wat mij betreft het muzikale hoogtepunt van de opera en Anna Gabler wist mij volledig om haar vinger te winden. Met heldere, frisse stem klonk ze zoals ze eruitzag en wat haar personage voorschrijft: een meisje dat nu eindelijk eens vrouw wil zijn.

Almas Svilpa gaf adequaat gestalte aan Orest en Jeffrey Dowd wist de kleine rol van Aegisth goed in te vullen. Ook de overige kleinere rollen waren redelijk tot goed bezet.

Tomáš Netopil toonde zich een waardig opvolger van de door mij zo bewonderde Stefan Soltesz. Deze bouwde voor het huis een grote Strauss-reeks op en wist zich daarbij gesteund door de fenomenale Essener Philharmoniker. Die rol is volledig door Netopil overgenomen: hij is absoluut top waar het Strauss betreft.

Vorig artikel

Cité de l’Opera: Jamie, Angela en Nagui

Volgend artikel

Karina Gauvin aan het Russische hof

De auteur

Peter Franken

Peter Franken