AchtergrondBinnenkort

Operajuweeltjes Alcina, Tamerlano bij DNO

Als we de recensies van onze zuiderburen mogen geloven, staan ons deze week een paar barokke operajuweeltjes te wachten bij De Nationale Opera. Voor de herneming van Alcina en Tamerlano van Georg Friedrich Händel zijn de verwachtingen dan ook hooggespannen. Een korte blik op de achtergronden van beide werken.

De regie van deze coproductie met de Munt is in handen van Pierre Audi, die de twee opera’s eerder ensceneerde in een beroemd Zweeds baroktheatertje in slot Drottningholm bij Stockholm. De Nationale Opera (DNO) kondigt de werken dan ook aan als “Drottningholm aan het Leidscheplein”.

De muzikale leiding berust, evenals in 2005, bij barokspecialist Christophe Rousset en de uitvoeringen vinden plaats in de Amsterdamse Stadsschouwburg.

Christophe Dumaux en Sophie Karthäuser in Tamerlano (foto: De Munt/La Monnaie).
Christophe Dumaux en Sophie Karthäuser in Tamerlano (foto: De Munt/La Monnaie).

De opera’s worden door DNO omschreven als voorstellingen waarin het mannelijke element (Tamerlano) en het vrouwelijke, verleidelijke element (Alcina) centraal staan. De eenzame positie van een heerser speelt in beide werken een grote rol.

Tamerlano

Tamerlano is, zoals vele opera seria’s uit de tijd van Händel, gebaseerd op een historisch onderwerp. Het gaat over de Turkse sultan Bayazid (Bajazet), die in 1402 bij Ankara verslagen en gevangengenomen werd door de Mongoolse heerser Timoerlenk (Tamerlano).

De nobele Bajazet (tenor Jeremy Ovenden) is de held van de opera. Hij wil liever sterven dan te worden vernederd door de tirannieke Tamerlano. Aan het einde sterft hij dan ook, door eigen toedoen, nadat hij eerst een prachtige afscheidsmonoloog heeft gezongen. Zijn dochter Asteria (sopraan Sophie Karthäuser) wordt door Tamerlano (countertenor Christophe Dumaux) begeerd. Zij wijst hem echter af en probeert hem zelfs te doden.

Alcina

Alcina is een opera waarin de toverkunst een grote rol speelt. Hoewel personages als Armida en Alcina afkomstig zijn uit de Italiaanse literatuur, stammen de tovenaressen van Händel uit het Franse muziektheater. Om zich te onderscheiden van de oppermachtige toneelkunst uit die tijd ontwikkelde dat genre een eigen identiteit met de opvoering van ‘wonderen’. Daarvoor was zowel in de gesproken tragedie als in de komedie weinig ruimte.

Campagnebeeld Alcina
Campagnebeeld van Alcina (foto: De Nationale Opera).

De titelrol in Alcina wordt bij DNO gezongen door Sandrine Piau, een veelzijdige Franse sopraan, die zeer goed thuis is in het barokrepertoire. In 2005 zong ze de rol van Asteria in Tamerlano. De Spaanse Maite Beaumont kennen we ook uit 2005, toen ze vanuit de orkestbak inviel in de rol van Ruggiero. Dezelfde rol neemt ze nu weer op zich. Verder speelt de Belgische mezzo Angélique Noldus Bradamante. Het vrouwelijke element is dus letterlijk goed vertegenwoordigd, aangezien de vroegere castraatrollen door mezzosopranen worden vertolkt.

Alcina is in 1735 ontstaan, in de tijd van Händels vierde operaonderneming, in een theater in Covent Garden. Met de keuze van deze operastof plaatste Händel zijn werk in een omvangrijke traditie van werken die gebaseerd zijn op Ludovico Ariosto’s epos Orlando Furioso uit 1516.

Met allerlei tovenaarskunsten heeft de oude heks Alcina zichzelf in een mooie jonge vrouw veranderd en haar rotsachtige rijk in een paradijselijk eiland. Hier lokt zij edele ridders naartoe, doet hen hun verleden vergeten, maakt hen tot haar geliefden en verandert hen, wanneer zij op hen is uitgekeken, in stenen, bomen of wilde dieren.

Ruggiero is haar laatste verovering. Zijn verloofde Bradamante, vermomd als Ricciardo, gaat echter samen met de tovenaar Melisso naar hem op zoek en komt op het betoverde eiland van Alcina terecht. Alcina heeft het gevaar te laat in de gaten. Melisso breekt haar toverkracht en overtuigt Ruggiero ervan dat hij beter kan terugkeren naar zijn plichten als ridder en toekomstige echtgenoot.

Alcina probeert nog om haar tovergeesten, de furiën, te hulp te roepen, maar zij dagen niet op. Ruggiero vernietigt ten slotte de toverkruik en bevrijdt alle betoverde ridders, nadat Alcina en haar tovereiland ten onder zijn gegaan.

Toekomstmuziek

Händel interesseerde zich meer voor het persoonlijk lot van zijn tovenaressen dan voor hun magische krachten. Hij kon daarbij voor het muzikale ontwerp van zijn opera uit een lange traditie putten.

Zowel in de Franse als de Italiaanse operatraditie heeft een tovenares ‘furioso-kenmerken’: woede, wraak, wanhoop. Die grondstemming krijgt extra contrast door de tegenspeelster: de door de held verlaten trouwe verloofde, die muzikaal gezien meer affiniteit heeft met het lamento en ook alle reden heeft om te klagen.

Sandrine Piau en Maite Beaumont in Alcina (foto: De Munt/La Monnaie).
Sandrine Piau en Maite Beaumont in Alcina (foto: De Munt/La Monnaie).

Händel leefde in een tijd waarin de operaconventies rondom de opera seria nogal statisch waren geworden, maar hij wist daar meesterlijk en vrij mee om te gaan. Hij brak niet met de conventies, maar maakte er volop gebruik van. In Alcina draaide hij echter wel bepaalde zaken om.

Händel laat Bradamante optreden als een Donna Guerriera: ze wordt niet als verlaten prinses, maar als strijder ten tonele gevoerd. Dat zien we aan haar tempoaanduidingen (allegro) en haar toonsoorten. Twee van haar drie aria’s zijn in D-majeur gecomponeerd, een toonsoort die volgens de tradities is verbonden met strijd. Ze is bovendien vermomd als de mannelijke Ricciardo. Bradamante kent verder een paar wraakmomenten en verliest haar zelfbeheersing volkomen in de wraakaria ‘Vorrei vendicarmi’.

Het is dus Bradamante die de ‘furioso-eigenschappen’ bezit. Door die muzikale structuur verwisselt Händel het traditionele patroon. Alcina wordt de verlaten, trouwe geliefde en Bradamante krijgt de (traditionele) positie van de tovenares.

Hierdoor heeft de liefde van Alcina voor Ruggiero ook geen duivelse oorsprong meer, maar een meer verheven status. Händel typeert Alcina door in haar zes aria’s en een begeleid recitatief de gemoedsgesteldheden die zij doormaakt perfect weer te geven. Vier van haar aria’s zijn in mineur gecomponeerd.

Eén van de conventies uit de achttiende eeuw is het verplichte happy end, maar gelukkig is het einde van Alcina niet bepaald. Ze blijft achter in een toestand van hopeloosheid. Händel laat in zijn muziek zijn mededogen met haar lot overheersen, ondanks het feit dat alle betoverde ridders weer bevrijd worden. De eenheid waarmee hij de tovenares construeert, maakt Alcina eerder een negentiende-eeuws dan een achttiende-eeuws personage.

Alcina is een werk met een emotionele intensiteit die de grenzen van de opera seria overstijgt en een psychologisch inlevingsvermogen dat ver naar de toekomst verwijst. Iets om naar uit te zien!

Tamerlano is op 24, 26 en 28 februari te zien in de Stadsschouwburg Amsterdam. Alcina is op 25, 27 februari en 1 maart te zien in hetzelfde theater. Zie voor meer informatie de website van De Nationale Opera.

Vorig artikel

Hollands Diep werft fondsen voor Gilgamesj

Volgend artikel

Bioscopen vertonen Londense Holländer

De auteur

Jacqueline van Rooij

Jacqueline van Rooij