AchtergrondBinnenkortInterviews

Tenor Stuart Skelton: one lucky boy

Tenor Stuart Skelton is twee maanden na zijn optreden als Tristan weer terug in het Amsterdamse Concertgebouw. Met Elena Pankratova als Sieglinde en Jaap van Zweden voor het Radio Filharmonisch Orkest brengt hij Die Walküre van Wagner in de NTR ZaterdagMatinee. François van den Anker sprak de zanger na een repetitie.

Stuart Skelton: “Mijn credo is: always striving for perfection.” (© Sim Canetty-Clarke)

Stuart Skelton werd in 2014 uitgeroepen tot Singer of the Year bij de Britse Opera Awards. De rol van Siegmund zong hij onder meer bij de opname van Die Walküre door de Hong Kong Philharmonic. Dat orkest werd dankzij de cd-productie van Wagners gehele Ring des Nibelungen onlangs Orchestra of the Year bij de verkiezing van Gramophone. Dit weekend zingt Skelton wederom Siegmund en net als in Hong Kong wordt hij muzikaal geleid door Jaap van Zweden.

Na een repetitie voor Die Walküre, waarin maestro Van Zweden de cast en de musici leidde met een gretigheid die soms onmiskenbaar ongeduld met zich meebracht, verschijnt Skelton met een brede glimlach in Brasserie Keyzer. Eind augustus een akte Tristan und Isolde met het Concertgebouworkest, nu Die Walküre in de Amsterdamse muziektempel: hij beschouwt zichzelf als “one lucky boy” en dat straalt bij een bescheiden biertje van hem af.

U kent de rol van Siegmund heel goed. Is repeteren dan nog leuk?
“Ik houd van het repetitieproces, vooral met dirigenten die het repertoire door en door kennen, zoals nu met Jaap in Die Walküre en afgelopen augustus met Daniel Harding in Tristan. Er is een gevoel van: laten we het allemaal nog beter maken dan de vorige keer. Dat streven is het leuke van repeteren. Het is niet zomaar noten zingen, het is muziek maken met je collega-zangers, de dirigent, de musici van het orkest. Soms wordt dat een symbiose: je luistert naar de celli, die de lijn spelen die jij vocaal overneemt, en na jou nemen de Franse hoorns het over. Dat is geweldig om mee te maken.”

Is dat ook leuk voor een nog lege zaal?
“Als het publiek de zaal vult, zet je de laatste 5 procent bij. Het werk dat je vooraf doet, maakt het mogelijk om dan zo goed te zingen. Ik heb eerder met Jaap samengewerkt en dat wordt nóóit saai. Bij elke frase vraag je je af: hoe maak ik die mooier dan ik hem de vorige keer zong?”

Als ik u op uw best wil horen als Siegmund, moet ik dan een kaartje kopen voor een scenische productie of voor een concertante uitvoering?
“Als de regie goed is en niet te veel afleidt – en we weten dat dat weleens wil gebeuren – denk ik dat de meeste zangers beter zijn als ze een kostuum dragen. Het zorgt ervoor dat je je als performer nog beter inleeft en dat je meer in het verhaal gelooft. En als jij dat doet, werkt het voor het publiek ook.

Maar bij een concertante uitvoering kun je elk greintje energie dat je in je hebt inzetten voor de muziek en je daar helemaal op concentreren. Op het operapodium sta je soms meters hoger dan de bühne en ben je ver van het orkest. Je moet trappen op en af lopen en ook nog bedacht zijn of de deur zoals bedoeld in het decor opengaat en of je het zwaard wel uit de boom getrokken krijgt. Ik geniet van beide vormen, al denk ik dat voor veel mensen de scenische uitvoering gedenkwaardiger zal zijn.”

Stuart Skelton: “Wagnerzangers weten hoe veeleisend het repertoire is en hoe zwaar. Dat schept een band.” (© Sim Canetty-Clarke)

In de concertzaal is er geen kostuum, geen pruik. Hoe leeft u zich in?
“Het geweldige is dat de muziek en de tekst dat voor je doen. Dat is bij een concertante uitvoering nog geconcentreerder. De vraag is altijd: hoe maken we het theater van de opera meeslepend in bijvoorbeeld het Concertgebouw, ook als er geen theater is? Natuurlijk zit er spel in onze uitvoering. Het is veel aantrekkelijker om de duetten met de ander zo te zingen als op een operapodium. Er gebeurt van alles tussen de karakters en dat kun je laten zien.

Het canvas van Wagners muziek is enorm, maar als je naar Die Walküre kijkt, zie je dat er vrijwel nooit meer dan drie karakters op het podium staan. De relaties zijn intens en direct. Er is altijd iemand van de drie die weggaat. Siegmund en Sieglinde hebben in de eerste akte het duet, Hunding komt binnen en gaat weer weg. In akte twee zie je Brünnhilde en Wotan; als Fricka komt, gaat Brünnhilde weg. En op het moment dat Fricka weggaat, komt Brünnhilde weer terug. Het heeft iets Ibsen-achtigs.”

In operahuizen staan er monitoren waarop u de dirigent kunt zien. Op het concertpodium staat u voor de dirigent en ziet u hem vanuit een ooghoek. Is dat genoeg?
“Monitoren zijn handig, maar ze maken je ook afhankelijk. Vergeet niet: digitale monitoren lopen een fractie achter, dat is lastig. Er gaat niets boven het directe contact met de dirigent. In de opstelling voor de Matinee staat Jaap van Zweden vrij dicht op de rand van het podium. Ik moet hem bij inzetten kunnen zien. Maar Jaap is iemand die heel goed luistert en dat doen de musici van het orkest ook, dus ik maak me geen zorgen.”

U zong Siegmund in New York, in de roemruchte Ring van de Metropolitan Opera. Hoe was uw ervaring met ’the Machine’, het decor van Robert Lepage?
“In het begin was het wennen, maar vergeet niet dat we weken en weken repeteren. Ik had het geluk dat ik in de herneming van begin dit jaar zat. Na die eerste reeks is ’the Machine’ terug geweest naar Canada en zijn er allerlei updates gedaan. Het geluid van de bewegingen was een probleem en dat is daar opgelost. Ik was zeer onder de indruk van de mensen achter de schermen. Die eerste serie in 2010 heb ik wel meegemaakt, ik was toen cover voor Jonas Kaufmann.”

Vormen de grote Wagnerzangers, die elkaar overal ter wereld tegenkomen, een soort clan?
“Zeker, ik heb het geluk dat ik veel vrienden heb onder de collega’s met wie ik zing, zoals Eva-Maria Westbroek en Frank van Aken. Ik zong begin dit jaar het duet van Siegmund en Sieglinde bij de Met in New York met Eva-Maria. Ze is geweldig, ze verandert op het podium volledig in het karakter dat ze zingt.”

Ik heb collega’s als Nina Stemme, René Pape en Iain Paterson, die ik nog hoop te treffen hier in Amsterdam. Hij zingt Wotan bij De Nationale Opera. We kennen elkaar al vijftien jaar, maar samen op hetzelfde moment in dezelfde stad zijn, dat gebeurt maar zelden.

Ik las een interview met Ben Heppner in een serie over Tristan und Isolde. Hij zei: ‘Omdat we als Wagnerzangers een kleine groep vormen die veel samenwerkt, is er geen concurrentie. We zijn allemaal vrienden.’ Het was Ben die ik belde toen ik het aanbod kreeg voor mijn eerste Tristan. Ik vroeg hem me alles te vertellen wat ik moest weten over de rol, en dat deed hij. Zo gaat het tussen Wagnerzangers. We weten hoe veeleisend het repertoire is en hoe zwaar. Dat schept een band.”

U bent net terug uit Cincinatti, waar u zelf opgeleid bent. Hoe was het daar?
“Iedere twee jaar ga ik terug voor masterclasses. Het werken met jonge zangers is heerlijk. In mijn werk hoor ik collega’s soms heel interessante dingen doen, dingen die ik graag wil doorgeven aan de studenten. Zij werken zo hard en hebben niet altijd de gelegenheid anderen aan het werk te zien. Ik heb dat wel en geef die kennis graag door. Mijn adviezen stem ik af met de docenten op de opleiding, zodat ik aansluit bij wat zij doen.”

Wat zou u jonge zangers adviseren die in de richting gaan van de rollen die u zingt, Tristan en Siegmund?
“Ik zou zeggen: begin zeker niet met die rollen. Ik heb zelf heel lang gewacht om Tristan te zingen. Mijn agent en ik spraken af dat we pas ja zouden zeggen op een aanbod als er een productie kwam met een lange repetitieperiode, een orkest en een dirigent die helemaal perfect zijn en goede collega’s op de bühne. Mijn eerste was met Simon Rattle, de Berliner Philharmoniker, Eva-Maria Westbroek en Stephan Milling. We konden geen enkele reden bedenken om daar nee op te zeggen. De productie begon in Baden Baden en ging later naar de Met in New York, waar Nina Stemme de rol van Isolde zong.”

Wie en wat zou u kiezen als u een eigen Ring zou mogen produceren?
“Dat is een interessant idee. Ik zou in elk geval een zaal kiezen die zo intiem is als de ruimte in Bayreuth, waar de muziek voor gecomponeerd is. Dus geen groot Amerikaans operahuis met 4.000 stoelen. Voor de juiste dirigent heb ik de keuze uit mensen als Asher Fisch, met wie ik in Australië in 2004 de Ring heb opgenomen, of Jaap van Zweden natuurlijk. Of Daniel Barenboim of Simon Rattle. En laat ik de jongere generatie niet vergeten: Karina Canellakis, de nieuwe chef van het Radio Filharmonisch Orkest, zou het geweldig doen, of Johannes Debus, dirigent bij de Canadian Opera Company.

Kiezen voor de zangers is lastig. Ik ken er zo veel en veel van hen zijn mijn vrienden. Er valt véél te kiezen op dit moment. Mensen hebben het graag over de ‘golden age’ van de zang, in de jaren vijftig. Maar wat mij betreft waren er in elke periode enkele sterren die boven alles uitstaken. Denk aan James King, Leonie Rysanek of Schwarzkopf. Er kwamen volgende generaties, met namen als Ben Heppner en Deborah Voigt. En natuurlijk: Corelli kan niks fout doen.”

Is er genoeg aanbod van nieuwe talenten in het dramatische vak?
“Oh zeker, dankzij iemand als Ben Heppner kan een volgende generatie profiteren van de kennis en de ervaring die hij doorgeeft. Christine Goerke is nu op haar top in dit repertoire. Ook zij werkt met jongere zangers. Er is een verplichting voor mensen van mijn generatie om het door te geven en nieuwe zangers te helpen en te adviseren. Het is onzin dat te vermijden omdat ze ons gaan vervangen. Natuurlijk doen ze dat, zo werkt het! Dat moeten we omarmen. De reuzen op wier schouders wij staan, zijn de mensen die ons hun tijd en hulp gunnen. Wij hebben nu diezelfde opdracht.”

Tristan en Siegmund zijn uw grote rollen, u zong ook Otello, Laca en Canio en u hebt een eigen cd, Shining Knight. Wat zijn nog de wensen?
“Ik heb alles wat ik – althans als tenor – kan zingen wel zo’n beetje gedaan. Niet allemaal heel vaak, en sommige rollen zou ik graag nog eens doen, zoals Hermann in Pique Dame. Ik concentreer me op pakweg vijf of zes rollen en blijf daarin streven naar perfectie. Ik geloof in kiezen voor de rollen die je geweldig zingt en die perfectioneren en verfijnen. Mijn credo is: always striving for perfection.”

Zaterdag krijgt het publiek vijf uur Walküre gepresenteerd. Wat zijn de magische momenten waar we op kunnen letten?
“Het einde van de tweede akte, de ‘Todesverkündigung’, is heel interessant. Als Siegmund zich realiseert dat hij Walhalla alleen zonder Sieglinde kan betreden en hij tegen Brünnhilde zegt: dan ga ik niet. Bijzonder is ook het moment dat Sieglinde ‘O hehrstes Wunder!’ zingt, nadat Brünnhilde haar verteld heeft dat er een Walsung in haar groeit, dat ze zwanger is. Dat motief komt pas helemaal aan het eind van Götterdämmerung weer terug. Het is de laatste muziek in de hele Ring. Zo briljant was Wagner.”

Heel mooi is natuurlijk ook het einde van de opera, ‘Wotan’s Abschied’. Siegmund is dan al dood, maar is er iets hartverscheurender dan een vader die zijn dochter vaarwel zegt? Ik vind het moeilijk daar met droge ogen over te praten.” Het lukt Stuart Skelton niet.

Die Walküre van Richard Wagner is op zaterdag 2 november om 15.00 uur te horen in de NTR ZaterdagMatinee. De uitvoering wordt ook live uitgezonden op NPO Radio 4. Zie voor meer informatie de website van het Concertgebouw.

Vorig artikel

Metropolitan Opera brengt Butterfly in bios

Volgend artikel

Opera in de media: week 45 van 2019

De auteur

François van den Anker

François van den Anker

François van den Anker is muziekjournalist. Hij doet verslag van de wereld van opera en lied met interviews, reportages en podcasts.