Achtergrond

Hoofdredactioneel: Vals zingen werkt ook

Zelf leeft ze al meer dan een halve eeuw niet meer. Haar faam leeft echter nog altijd voort. Florence Foster Jenkins is hét voorbeeld dat vals zingen je ook groot kan maken. En dat zet toch te denken.

De beroemdheid van Jenkins mocht vorige en deze week een hedendaags hoogtepuntje genieten. Tijdens het Fringe Festival in Amsterdam presenteerde De Koude Kermis een muzikale theatervoorstelling over de zangeres en in Cardiff schreven The Cardiff Players het nieuwe toneelstuk Glorious!, eveneens aan de sopraan gewijd.

Wie was Florence Foster Jenkins? Ze werd geboren in Wilkes-Bare, Pennsylvania, in het jaar 1868. Haar opera-ambities kwamen in eerste instantie niet van de grond, maar toen haar vader in 1909 overleed en een grote erfenis achterliet, had ze voldoende middelen in handen om de voor haar zo aantrekkelijke zangwereld binnen te komen.

In 1912 begon Jenkins, reeds de veertig gepasseerd, haar eerste recitals te geven. En wat voor een recitals. Ze trad op in kostuums van eigen design en bracht repertoire dat uiteenliep van Mozart tot Verdi en van Johan Strauss tot eigen werk. Het publiek was weg van haar, de zalen zaten vol.

Kroon op haar carrière was haar eerste en enige optreden in Carnegie Hall, op 25 oktober 1944 (ze was toen al 76 jaar oud). Haar fans hadden herhaaldelijk op het concert aangedrongen en de zaal was weken van tevoren al uitverkocht. Het optreden was een groot succes.

Het leest als een succesverhaal van een laatbloeier. Een mooi verhaal, maar niet een geschiedenis waar iemand blijvende beroemdheid mee zou kunnen bestendigen. Dat Jenkins’ naam nog altijd voortleeft, dankt ze dan ook niet aan haar cv, maar enkel aan haar unieke handelsmerk, haar grootste kwaliteit: ze kon niet zingen.

Jenkins wist van ritme noch toon. Zozeer dat haar begeleiders er bij recitals een helse klus aan hadden om haar te blijven volgen, terwijl ze ondertussen ook haar vrijwel altijd valse intonatie moesten verteren. In haar ‘lijflied’, ‘Der hölle Rache’ uit Die Zauberflöte, wist ze nagenoeg geen noot accuraat te treffen.

De sopraan was niettemin volop overtuigd van haar kunnen. Ze zette zelfs vier coloratuuraria’s en vijf liederen op plaat. Opnames die later op diverse albums uitkwamen, waaronder één met de titel The Glory (????) of the Human Voice.

In die vier vraagtekens schuilt misschien wel het geheim van het succes van Jenkins. Kennelijk was het zo’n sarcastisch genoegen om haar toe te juichen, dat ze bleef scoren bij het publiek. Het verhaal gaat dat niet alleen alle toeschouwers zich een kriek lachten, maar dat zelfs haar begeleiders achter de piano zaten te hinnikten en gekke bekken trokken.

Maar hoe hard het gelach ook was, ze stónd er wel. In Carnegie Hall nota bene. En ieder stoeltje was gevuld. Zoals ze zelf eens zei: ,,People may say I can’t sing, but no one can ever say I didn’t sing.”

Het is voor mij ondoorgrondelijk dat zo’n zangeres faam weet te verwerven die zelfs na haar dood voortduurt. Dat laat in extremis zien hoe onvoorspelbaar en haast willekeurig de gunst van het publiek kan zijn.

Kan zijn. Of beter: is? Is die onbegrijpelijke onvoorspelbaarheid – zij het in minder bizarre proporties – niet nog altijd aanwezig?

Vorig artikel

Opera in de media: week 37

Volgend artikel

Vlaamse Opera opent met Berlioz' Faust

De auteur

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman is journalist en muziekliefhebber. Hij richtte in januari 2009 Place de l'Opera op en leidt sindsdien het magazine.