BuitenlandFeaturedOperarecensie

Cura smeedt Cavalleria en Pagliacci aaneen

De Opéra Royal in Luik nodigde voor dit seizoen zanger José Cura uit om de opera’s Cavalleria rusticana en Pagliacci niet alleen te zingen, maar ook te regisseren. Cura smeedde de twee verhalen aaneen en situeerde ze in Argentinië.

Scène uit Cavalleria rusticana/Pagliacci (foto: Jacques Croisier).

José Cura heeft in zijn loopbaan als tenor al vele malen op een dorpspleintje gestaan, de rol zingend van Turridu in Cavalleria rusticana. En dikke kans dat hij na de pauze in de rol van Canio/Pagliaccio stapte. Hij is ook wel eens van dirigent naar zanger geschakeld, tijdens een uitvoering van beide opera’s in Hamburg.

Cura wordt binnenkort 50 en heeft al heel veel operabühnes betreden. Naast zingen dirigeert hij ook en voor de serie voorstellingen van ‘Cav-Pag’ die nu in Luik gaat, zong hij twee hoofdrollen en deed hij de regie en het decorontwerp.

Interessant is hoe hij van de double bill in feite een ‘single act’ maakte. Gebaseerd op de door hemzelf geschreven roman Mamma Nunzia (de oorspronkelijke naam van de figuur Mamma Lucia) verbindt Cura de twee verhalen. Niet alleen door ze achter elkaar op te voeren, maar door een melange te maken waarin de figuren uit Cavalleria verder leven in Pagliacci.

De regisseur/romancier Cura miste bijvoorbeeld in het originele libretto de achtergrond van het karakter Silvio, in Pagliacci de geheime minnaar van Nedda, de vrouw van Canio/Pagliaccio. Daarom maakte hij Silvio in Cavalleria ober in het café van Mamma Lucia. Als in de boventitels de verduidelijkende tekst ‘zes maanden later’ verschijnt en de clowns en acrobaten het dorp binnentrekken, is Silvio nog altijd ober en de beschermeling van Mamma Lucia.

Iets soortgelijks deed Cura met het echtpaar Alfio en Lola. In Pagliacci, dat zich in deze voorstelling op hetzelfde pleintje afspeelt als Cavalleria, wonen ze boven het café en maken ze soms deel uit van de actie. Bij Lola zijn de gruwelijke tekenen van het fysieke geweld van haar man goed zichtbaar. Cura noemt zijn productie in een toelichting in het programmaboek een ‘literaire regie’. Verhalend binnen het kader van het verismo.

De Argentijnse regisseur plaatste de handeling in een bestaand straatje in de wijk La Boca van Buenos Aires. Daar woonden eind negentiende eeuw veel Italiaanse imigranten. Daarom wordt de tango gedanst op het plein en speelt tijdens de pauze van de voorstelling een bandoneon de muziek van tango-legende Carlos Gardel.

Maar wat leverden al die bewerkingen en al die gedachten van de regisseur op toen het doek opging in het Théâtre Royal? In elk geval een kleurrijk toneelbeeld, een koor dat in het eerste deel niet helemaal de gewenste vocale discipline aan de dag legde en een handeling die vooral statisch was.

Tijdens de hele avond liet Cura veel zangers hun aria’s zittend uitvoeren – dat deed hij ook zelf in de beroemde Pagliaccio-aria. In het deel voor de pauze, Cavalleria, bewoog er van alles op het podium, maar er gebeurde weinig. Zodra iemand ging zingen, viel alle actie stil. Cavalleria rusticana werd daarmee het minst geslaagde deel van de avond.

Het werd allemaal veel beter toen na de pauze de clowns en de acrobaten binnenkwamen. Cura werd een fenomenale, tragische Pagliaccio en de stukjes in de verbinding tussen de twee opera’s vielen op hun plaats. Het is de figuur Leoncavallo zelf die de proloog deed, gezongen door Philippe Rouillon, met het ‘manifest’ van het verismo over werkelijkheid en theater.

José Cura tijdens de voorbereiding op zijn productie in Luik (foto: Jacques Croisier).

Cura zong zijn rol prima. Dat gold zeker ook voor Gabriele Nani, een dynamische, echt Italiaanse bariton in de rol van Silvio. De vrouwelijke hoofdfiguur Nedda werd gezongen door Sofia Soloviy, met een mooie lichte en beweeglijke sopraanstem.

Vóór de pauze leken de tenor en de bariton in het verhaal, Turiddu en Alfio, zich met elkaar te meten. Elia Fabbian won als bariton in de rol van Alfio de wedstrijd wie het hardste kon, tenor Cura was als Turridu de mooist zingende van de twee. De alt Mady Urbain zong mooi, maar maakte weinig van het acteren in haar rol als Mamma Lucia. Marie Kalinine zong een nogal larmoyante Santuzza.

Maestro Paolo Arrivabeni was vooral in het deel voor de pauze erg op dreef met zijn orkest, dat de muziek van Mascagni een passend kruidig Italiaans accent gaf.

In deze combinatie van Cavalleria rusticana en Pagliacci, die zich in eerste instantie vertoont als een vrij traditionele uitvoering, laten de details in de innovaties zich met enige moeite ontdekken. Mij werden ze pas in hun volledigheid duidelijk na lezing van het programmaboek. Voor wie de opera’s goed kent, zijn ze wellicht duidelijker en interessanter.

Zie voor meer informatie de website van de Opéra Royal de Wallonie.

Vorig artikel

Domingo keert terug naar Amsterdam

Volgend artikel

Beczala tekent bij Deutsche Grammophon

De auteur

François van den Anker

François van den Anker

François van den Anker is muziekjournalist. Hij doet verslag van de wereld van opera en lied met interviews, reportages en podcasts.

2Reacties

  1. kersten
    21 november 2012 at 18:54

    Al wéér zo’n grote zanger, hoe làppen ze dat ‘em toch steeds in
    Luik?!

  2. Pieter K. de Haan
    6 december 2012 at 11:51

    Al vele jaren zie ik regelmatig opera in Luik, de laatste 4 of 5 seizoenen zelfs in abonnement. Voor barok, hedendaags of controversiele ensceneringen moet je er niet zijn, maar er wordt zeker meer gedaan dan het standaardrepertoire. Er staan regelmatig grote namen op de affiches, zoals dit seizoen Deborah Voigt, Marianna Pizzolato, Leo Nucci, José Cura, Daniela Dessì en Fabio Armiliato en in het recente verleden June Anderson, Alberto Rinaldi en Ruggero Raimondi. Toegegeven moet worden, dat die beroemdheden niet zelden het zenit van hun carrière (ruim) gepasseerd zijn, maar dat geldt zeker niet voor José Cura in Cav/Pag. Ja, Kersten, hoe krijg je zo’n zanger – en dat niet voor het eerst: 3 jaar geleden Samson – in Luik? Niet met hoge gages denk ik. Mogelijk wél omdat ook Cura natuurlijk weet, dat hij niet eindeloos kan blijven zingen en wellicht ook in de toekomst nog wat anders om handen wil hebben dan lesgeven, misschien daarom zo af en toe dirigeert (tot nu toe niet in Luik), maar ook, zoals in dit geval, de beide opera’s op een overtuigende manier aaneensmeedt, het decor ontwerpt, regisseert en….. ook nog 2 hoofdrollen zingt. Voor de niet-vocale onderdelen heeft hij natuurlijk een podium nodig en de Scala en de Met zullen voor hem (nog) een brug te ver zijn. Dan is het voor een slimme intendant, denk ik, een kwestie van koppelverkoop. Misschien een ideetje voor DNO.