Recensies

Gonzalez Toro leidt gepolijste Orfeo

De nieuwe studio-opname van Monteverdi’s Orfeo op het Franse label naïve draait helemaal om Emiliano Gonzalez Toro. De tenor zingt niet alleen de hoofdrol, maar dirigeert ook zijn eigen ensemble I Gemelli. Het resultaat is zeer goed verzorgd, maar ook een beetje saai.

Het boekje bij de nieuwe uitgave roemt met veel superlatieven het ‘buitengewone genie’ Claudio Monteverdi en zijn meesterwerk L’Orfeo, één van de eerste opera’s uit de muziekgeschiedenis. Mathilde Etienne, behalve auteur van twee teksten in het boekje ook assistent-dirigent en vertolker van Proserpina, vestigt de aandacht op de uiterst precieze partituur, waarin Monteverdi tot in detail vastlegde hoe zijn ‘favola in musica’ uitgevoerd zou moeten worden.

Emiliano Gonzalez Toro streeft er als kartrekker, muzikaal leider en hoofdrolzanger van deze opname naar om Monteverdi’s aanwijzingen zo nauwkeurig mogelijk op te volgen. Zelfs zijn keuze om te zingen én te dirigeren weet hij historisch-geïnformeerd te verdedigen. Alles moet in deze opname van de zang uitgaan. ‘Het is de zanger die de dirigent is, en het orkest is zijn schip’, zo stelt hij.

Deel van de authentieke aanpak is het gebruik van een gereconstrueerd exemplaar van de ceterone, een instrument uit Monteverdi’s tijd, die vooral in de continuobegeleiding van de recitatieven naar voren komt. In de kleuring van de continuogroep laat Monteverdi zijn uitvoerders overigens wél veel vrijheid, wat Gonzalez Toro met zijn formatie I Gemelli fraai invult.

De algehele toon en sfeer van de opname komt op mij gepolijst en gestileerd over. De toccata waarmee de opera opent klinkt strak, helder en ritmisch verfijnd. Die accuratesse weet Gonzalez Toro het hele werk door te behouden. Elke klank, elke articulatie, elk tempo lijkt diep doordacht te zijn. Maar opera uitvoeren is meer dan zo perfect mogelijk een notenbeeld lezen en uitvoeren. Uiteindelijk gaat het om de emotie, om de ziel van de hoofdpersonen, de ziel van het werk. Daarin schiet de opname mijns inziens tekort.

De Messaggiera (Natalie Pérez, prachtige stem) bericht bijvoorbeeld wel erg keurig van de dood van Euridice. Geen moment kan ik de hartverscheurende twist in het verhaal meevoelen. Orfeo’s bleke ‘Ohimè’ als reactie op het nieuws mist vervolgens elke overtuigingskracht. De koorkreet ‘Ahi caso acerbo!’ (Ensemble Vocal de Poche) heeft gelukkig meer impact. Ook in het ritornello van het orkest even later zit meer vlees en bloed dan de solozangers weten te communiceren.

De makers leggen in hun aanpak ook veel nadruk op de ‘perfecte symbiose tussen muziek en tekst’ die Monteverdi wist te bereiken – in de toelichting wordt de rol van librettist Striggio expliciet beschreven. De cast doet dit uitgangspunt recht. Emőke Baráth (Euridice, Musica) heeft een wat matige dictie, maar de andere zangers brengen de tekst met veel zorg over het voetlicht. Bas Jérôme Varniers tekstbehandeling is bijvoorbeeld kraakhelder, al is hij vrij licht als Caronte.

Ook Gonzalez Toro zelf blinkt uit qua dictie. Zijn geluid is compact, maar zijn bereik is groot. Hij geeft zijn Orfeo mooie masculiene, baritonale tonen. Hij trekt lange lijnen en daagt zichzelf geweldig uit door in het hoogtepunt van de opera, de aria ‘Possente spirto’ in het derde bedrijf, een zeer laag tempo te kiezen. Hij kan het goed aan.

In zijn interpretatie voel ik echter, net als in de interpretatie van de opera als geheel, een zekere afstand. Er wordt prachtig gezongen, maar in een scherp omlijnd kader. Er wordt prachtig gekleurd, maar binnen de lijntjes. Die haast klinische precisie ontneemt mij het zicht op (of in elk geval het gevoel voor) het kloppende hart van dit toch zeer ontroerende verhaal.

Vorig artikel

Cité de l’Opera: Fran, Plácido en Floris

Volgend artikel

Toen Teheran nog een opera had

De auteur

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman is journalist en muziekliefhebber. Hij richtte in januari 2009 Place de l'Opera op en leidt sindsdien het magazine.