Operarecensie

Kopje onder in de liedkunst van Prégardien

Poëzie zoals je het zelden hoort. Dat kwam er uit de mond van Christoph Prégardien toen hij gisteravond liederen van Schumann en Mahler zong in het Muziekgebouw aan ’t IJ. De Duitse tenor toonde zich een liedkunstenaar pur sang, die met hart, bezieling en wonderschone klanken je de adem benam.

Cristoph Prégardien (foto: Marco Borggreve).

‘Ich leb’ allein in meinem Himmel, in meinem Lieben, in meinem Lied.’ Met die woorden sloot Prégardien zijn recital af. En hoe. Hij dempte zijn stem tot een intiem, verstild pianissimo en rekte Mahlers frases tot het uiterste uit. Even viel alles om je heen weg en restte enkel die hemelse klank, die, hoe zacht ook, iedere hoek van de zaal beroerde. Wonderbaarlijk.

Het was één van de vele bekorende momenten tijdens het optreden van de Duitse tenor en zijn vaste begeleider, pianist Michael Gees. Voor de pauze bracht het duo de beroemde cyclus Dichterliebe van Robert Schumann. Een reeks van zestien liederen over de liefde, van prille romantiek tot hartstochtelijk liefdesverdriet.

Prégardien en Gees gaven een vrije, ongeremde interpretatie. De luchtige liederen voerden ze uitbundig en met veel vaart uit, dramatische gedichten als ‘Ich grolle nicht’ zetten ze groots en zwaar aan en de meer melancholische liederen brachten ze adembenemend ingetogen.

‘Hör’ ich das Liedchen klingen’ was zo teer en kwetsbaar, dat het leek alsof de melodie bij iedere snif en elk papiergeritsel kapot zou knappen. En wat te denken van ‘Am leuchtenden Sommermorgen’ en ‘Ich hab’ im Traum geweinet’: de zang van Prégardien was zacht en introvert, maar bevatte meer en dieper leed dan menig verismo-gebulder. Dat is nog eens hartzeer.

Het zegt wat over de perfecte stemcontrole van de tenor. Met uitzondering van een paar uitschieters in de hoogte klonk zijn stem voortdurend vol, diep en rijk. Of het nu op pure tenorhoogte was of baritonaal laag, of het nu op volle kracht was of fluisterend zacht. Een verrukkelijk instrument. Gepolijst tot en met, maar ondertussen ook doortrokken van zeer veel emotie en bezieling.

In de liederen van Mahler na de pauze kwam dat laatste nog sterker tot uitdrukking. Prégardien zong doorleefd en vol nuance de vier ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’. In het begin van ‘Ich hab’ ein glühend Messer’ gingen al zijn remmen los, waarna hij in ‘Die zwei blauen Augen von meinem Schatz’ ontroerend afsloot.

Ontroeren deed hij ook in ‘Urlicht’ uit Des Knaben Wunderhorn. En de lange adem die hij in ‘Wo die schönen Trompeten blasen’ liet horen, was verbluffend. ‘Revelge’ kwam op mij echter te geforceerd over. Ook de chemie met Gees, die tot dan toe voortreffelijk was, leek te ontbreken. Wellicht dat het kwam doordat de zaal tegen het einde van het concert nogal onrustig werd.

Maar ach, daarna volgde ‘Ich bin der Welt abhanden gekommen’ met de hierboven genoemde wonderbaarlijke slotzinnen. Wie kon door zulk een schoonheid onberoerd blijven? Ik niet. Hulde voor deze liedkunstenaar.

Het recital van Prégardien was het laatste concert van de eerste Serie Grote Zangers in het Muziekgebouw. Als je het mij vraagt, is het etiket ‘grote zangers’ volkomen terecht en is het eerste seizoen van de serie bijzonder geslaagd. Ook door de interessante voorprogramma’s van jonge zangers (dit keer zong sopraan Channa Malkin op levendige wijze liederen uit De Kinderkamer van Moessorgsky).

Op 30 september begint het volgende seizoen van de Serie Grote Zangers met een recital van Werner Güra. Verder zullen er artiesten als Robert Holl, Charlotte Margiono en Anne Schwanewilms voorbijkomen. Zie voor meer informatie de website van de Stichting Grote Zangers.

Vorig artikel

Heftige Medea van Verhelst en Henderickx

Volgend artikel

Kim zingt onweerstaanbare Penthesilea

De auteur

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman is journalist en muziekliefhebber. Hij richtte in januari 2009 Place de l'Opera op en leidt sindsdien het magazine.