AchtergrondBinnenkortFeaturedHeadlineInterviews

Così fan tutte historisch geïnspireerd.

Op 11 december voert La Petitie Bande Cosí fan tutte van Mozart uit, onder leiding van Sigiswald Kuijken en in de regie van Marie Kuijken. De semi-geënsceneerde uitvoering vindt plaats in het Concertgebouw in Amsterdam.

Ik sprak met Sigiswald Kuijken en zijn dochter Marie. Hun enthousiasme en gedrevenheid spatten van mijn computerscherm tijdens het Zoomgesprek. We begonnen met wat geschiedenis, want La Petite Bande bestaat inmiddels 50 jaar.

Sigiswald en Marie Kuijken. Foto:© La Petite Bande, Lemmert Photography.

Ontstaansgeschiedenis

Sigiswald:´Ik had een aanvraag gekregen in 1972 om voor een eenmalige opname muzikanten samen te roepen voor      Lully’s Le Bourgeois gentilhomme onder leiding van Gustav Leonhardt. Daar heb ik positief op geantwoord en heb dat behoorlijk goed gedaan, geloof ik. Ik dacht dat de kous daarmee wel af was, maar na de laatste noot van de opname zei de man van de platenmaatschappij :´Nu moet het kind nog een naam hebben.´ Ik wist niet wat ik hoorde en had er nooit over nagedacht. Gustav Leonhardt had meteen een inval en zei :´La Petite Bande´.

Platenhoes van de eerste opname met La Petite Bande.

La grande bande was de grote ‘hoop’  van musici aan het hof van Versailles, maar de petite bande was de elite onder hen. Ik was een beetje verbouwereerd maar zei: ‘Ok, dat is wel een schitterende naam omdat niemand dat begrijpt; heel intrigerend. En het was ook leuk omdat het wel overeenstemde met ons: we waren in ’72 een soort bende. 1968 lag nog pas luttele jaren achter ons en er was een boel langharig tuig bij, zouden we vandaag durven zeggen. We pasten niet helemaal bij de levensstijl van Gustav Leonhardt, maar het ging toch goed. Natuurlijk was dat nog geen elite. Het waren veelal jonge mensen en voor een deel waren het nog studenten. Ik was net begonnen met lesgeven aan het conservatorium in Den Haag en de studenten waren de enigen die gek genoeg waren om in dit soort dingen mee te gaan. Er was nog niet zoveel keuze, maar het was wel de goede keuze.’

Historische foto met zittend Gustav Leonhardt en Sigiswald Kuijken en staand v.l.n.r. Barthold Kuijken, Robert Kohnen en Wieland Kuijken. Foto:© La Petite Bande

En met ´dit soort dingen´ bedoelt u de historische uitvoeringspraktijk?

´Die was er al wat langer, maar ik ging een stap verder met het propageren van de ‘chin-off viooltechniek, de viooltechniek waarbij de viool niet meer onder de kin werd vastgeklemd. Dat was niet zo simpel en werd met heel veel wenkbrauwengefrons onthaald, ook in het barokmilieu. Niet iedereen ging daarin mee, maar Gustav Leonhardt was een uitzondering en vond dat meteen fantastisch. Hij  heeft mij, en de mensen om mij heen, enorm aangemoedigd. Die leerlingen van mij en wat anderen sympathisanten die sportief waren aangelegd, hebben meegedaan. Lully is technisch niet zo moeilijk dus als je een vioolhouding aanneemt die je niet gewoon bent, kun je dat wel ´matsen´. Dat hebben we toen dus goed gedaan en een jaar later kregen we nog een aanvraag voor zo’n plaat en daarna nog een, en pas toen dacht ik: ´Hier is wat gebeurd, het lijkt wel of ik een orkest gesticht heb’. Dat was nooit mijn bedoeling geweest, maar vanaf toen dacht ik:´Ok laten we het dan maar doen en zijn we bewust begonnen.´

Marie zingt, speelt en regisseert

En wanneer bent u, Marie, erbij gekomen?

´Niemand kan eigenlijk zeggen vast in het orkest te zijn, want het is een orkest dat mensen per project vraagt.  Ik heb voor het eerst meegedaan in koren aan het eind van de jaren 90. En vanaf 2000 theatraal en als zangeres en sinds 2014 voor de eerste keer als regisseur.

We maken een sprong naar het nu. Mozarts Così fan tutte. Semi-geënsceneerd in de regie van Marie Kuijken.

´Ja, we noemen het semi-scenisch  omdat er in onze productie geen volledige decors voorhanden zijn, maar de actie zelf is volledig geënsceneerd. De kostuums zijn historisch geïnspireerd, in de stijl, met creativiteit en fantasie. Degene die de kostuums heeft gemaakt, is een super artieste, Marijke Sileghem, en het is de vijfde keer dat we met haar samenwerken. Er is ook een groei in onze samenwerking en deze keer heeft ze zich echt overtroffen. Om dit met een anekdote te illustreren; in het begin van de opera zitten de meisjes medaillons te bekijken met de afbeeldingen van hun geliefden. Wat heeft Marijke nu gedaan? Ze heeft die medaillons gemaakt, maar in het medaillon heeft ze een fotootje van onze Ferrando en onze Guglielmo gedaan en dat bijgeschilderd op een barokke manier. Ze kunnen dus echt kijken naar een fotootje van hun zogenaamd ware geliefden. Dat zijn details waarover de zangers, toen ze die te zien kregen en wij allen samen, plat hebben gelegen van het lachen. Het is zo mooi gedaan en heel grappig.´

Johanna Reithmeier in de rol van Dorabella en Anaïs Merlin als Fiordiligi beiden met een medaillon. Foto: © Mario Guerra, La Petite Bande.

Historisch geïnspireerd

We gaan niet proberen een reconstructie te maken, dat is helemaal niet de opzet en zou uiteraard ook onmogelijk zijn. Net als bij het terugvinden van de instrumentale techniek en stijl van uitvoeren is het een kwestie van de taal weer te leren spreken. Om welke taal gaat het hier dan? Voor mij zijn er twee sporen. Het eerste spoor is het werken aan de taal van het libretto. Dat is een heel belangrijk deel; voor het publiek valt het minder op aan op het einde van het proces, maar het is de basis. En dan het tweede spoor, de enscenering met wat men nu “barokgestiek” noemt. Wat dat is, is dat je probeert de theatrale lichaamstaal in praktijk te brengen die acteurs en zangers in de achttiende eeuw gebruikten. En niet alleen de acteurs: het was ook een deel van de educatie. Hoe hoger je stand was, hoe meer die “goede manieren” van je elegant te houden en bewegen ook in het dagelijks leven werd gebruikt. Dat je bijvoorbeeld niet pal, recht met je twee voeten als een rots in de vloer gaat staan, want zo plomp rechtop staan zonder zwier was een belediging voor het publiek en eventueel voor de koning als die in de zaal zat. Daarmee liet je zien dat je dommer was dan de domste boer.

Johanna Reithmeier (Dorabella), Anaïs Merlin (Fiordiligi), Mayan Goldenfeld (Despina als notaris), staand Anthony Rivera (Guglielmo) en  Nile Senatore (Ferrando) Foto: © Mario Guerra, La Petite Bande

Zijn er genoeg bronnen, gravures, aantekeningen, over hoe u denkt dat het er destijds bij Mozart heeft uitgezien?

Er zijn heel veel bronnen. Ik ben daar al lang mee bezig, al van het eind van de jaren ’90. Ik 1995 ben ik voor het eerst in Wenen een cursus rond dit thema gaan doen. Mijn ogen gingen toen open. Er zijn geschreven bronnen voor acteurs en zangers, er zijn beschrijvingen van acteurs, maar één van de grootste bronnen is de schilderkunst en nog meer de beeldhouwkunst, uit de 17de , 18de en zelfs nog 19de eeuw. Het is een kwestie van dat te leren zien, van te leren waarop je moet letten.´

C-figuur

Gister waren we in de Carolus Borromeuskerk in Antwerpen. Dat is ongelofelijk. Daar zijn minstens 20 houtsneebeeldhouwwerken aan de zijkanten van de kerk.  En elk beeld is een les in hoe je houdt. Hoe de posities van je handen zijn, bijvoorbeeld: die moeten altijd mooi zijn.  Alles moet altijd heel elegant zijn en er moeten veel contrasten zijn in de lichaamshouding, geen symmetrie. Niet twee handen op dezelfde hoogte, dat probeer je te vermijden. En hand hoger een hand lager, de romp een beetje draaien en vooral het gewicht op één been! Niet het gewicht gelijk verdeeld over de twee benen. Dat wil niet zeggen dat dat andere been in de lucht is, maar dat het erbij hangt zowat, of dat je er alleen licht op staat. Dat geeft een curve in het lichaam, het bekken een beetje naar buiten waardoor er een lichte C-figuur ontstaat. Het hoofd dan weer laten meegaan in de ´C´ òf juist de andere kant op, zodat het lichaam dan eerder een S-figuur aanneemt. Als je daarnaar leert naar kijken, dan zie je het in alle schilderijen, in alle beeldhouwwerken. Dat is waar je aan werkt met de zangers.

Idealiter zou je, als je een film van de opera zou maken en je zou de film elke seconde stilzetten, steeds een schilderij hebben met mooie posities, mooie composities.  Voilà, een levend schilderij, een tableau vivant. Dat gebruikten ze toen ook als ideaal.

Anaïs Merlin, (Fiordiligi), Johanna Reithmeier (Dorabella), Anthony Rivera (Guglielmo) en Nile Senatore (Ferrando) Foto: © Mario Guerra, La Petite Bande

In 1972 had u, meneer Kijken, al bedacht dat de violisten hun lichaam anders zouden moeten gebruiken, met de klemloze instrumenten.

´Ja, dat had ik besloten omdat ik heel veel schilderijen en (viool)methodes heb doorgekeken, met afbeeldingen waar soms heel duidelijke instructies bijstaan. Andere schilderijen zijn gewoon taferelen uit het dagelijks leven, waarop je ziet dat het zo ging.´

Ontwikkelingen

Nu zijn we vijftig jaar verder. Is er nog veel veranderd in die tijd? U heeft zich neem ik aan, constant doorontwikkeld en constant nieuwe elementen ontdekt. Is er in vijftig jaar veel veranderd in die historische ontdekkingsreis van de barokke muziek?

´In de mijne wel, maar voor anderen niet altijd veel. Sommigen hebben zich vastgepind op het succes van het moment. Onder het motto van ´don’t change a winning team´ en dat is ook te begrijpen, maar dat is een ander uitgangspunt. Daar gaat het meer om het succes in dit leven van alle dag, en dat is ook ok, mag ook, maar dat was niet mijn manier van doen.  Ik ben blijven nadenken. Zo heb ik onder meer de ´violoncello da spalla´, de schoudercello, waar Bach zijn suites voor geschreven heeft, weer ingevoerd. En ook het hele streven naar die theatrale, historische benadering, heb ik mijn hele leven in mij gehad. Ik ben heel blij dat Marie dat niet alleen in haar heeft, maar het ook naar buiten kan brengen. We hebben dat veertig jaar lang operahuizen en festivals voorgesteld maar slechts enkele keren kwam er een samenwerking uit. In het traditionele operamilieu is dit meestal nog steeds niet welkom of vanzelfsprekend.´

Maar het is ook wel moeilijk om in een modern operahuis een hele historisch geïnformeerde uitvoering in een 18de-eeuwse setting op de planken te brengen.

Sigiswald: ´Waarom?´ Marie: ´Je hoeft ook niet alles perfect te hebben, een heel decor achter je, waarin alles helemaal precies is. Je kan je gewoon concentreren op de actie en zeggen: ‘Onze actie, wat wij brengen, en dan vooral de intensiteit waarmee we dat doen, is anders. Dat is een van de grote verschilpunten. Vandaag is de intensiteit van het acteren op een veel lager pitje. Dat is mijn gevoel.

De manier waarop ik met de zangers werk is eerst met de tekst: werken zonder de muziek, zonder te zingen, puur de tekst. Je hebt dan het ritme, de muzikale declamatie. Daarmee ga je terug naar wat in de 18de eeuw zo normaal was, dat iedereen dat wist. Wat totaal weg is. Er zijn lange lettergrepen, korte, belangrijke en minder belangrijke lettergrepen en dat is een kwestie van schaduw en licht. Je moet dat echt serieus nemen, het is een beetje als met de op- en afstreek bij de viool. In het romanticisme moest dat hoe langer hoe meer gelijkwaardig zijn, ook in de zang: alles gelijkwaardig, alle lettergrepen met een egaal legato. Maar dat was in de 18de eeuw dus niet zo. Daarom is het dus effectief om terug te keren naar de manier van zingen en van declameren die toen normaal was, van vòòr het romanticisme.

Anthony Rivera (Guglielmo),Johanna Reithmeier (Dorabella), Anaïs Merlin, (Fiordiligi) en Nile Senatore (Ferrando) Foto: © Mario Guerra, La Petite Bande

Als je zo werkt, komt de expressiviteit naar buiten, die er als was vòòr de muziek was geschreven. Ik zeg altijd: ´het libretto is de muziek voor de muziek´, want in het ritme van de poëzie zit al heel veel expressie. Voor de componist maakt het in eerste instantie al heel veel uit welk versschema de librettist gekozen heeft voor een bepaalde aria of een ensemble. Samen met de zangers hebben we dat allemaal in detail bekeken. We zijn dan ook al meer dan een jaar bezig!

Waarheid

De voorbereiding zijn in verschillende etappes gegaan. We zijn oktober vorig jaar bij mij thuis samengekomen met de zangers om de tekst samen te analyseren; daarna werkten we muzikaal op de finales. In de loop van het jaar, tijdens een aantal “ateliers” van een week, werkten we zo op de scènes: altijd eerst de tekst, daarna de muziek en daarna pas de enscenering, de regie met de gestes. Die gestes moeten een reden hebben, een functie en een waarheid. Die komen voort uit de woorden. Op deze manier ben je het dus geleidelijk aan het opbouwen, zoals bij een gebouw: eerst de fundamenten, dan de eerste verdieping, dan de tweede… Zo kom je tot een gebouw dat een innerlijke waarheid heeft. En die komt dan natuurlijk overeen met de waarheid van het orkest, omdat mijn vader met La Petite Bande vanuit een gelijkaardige filosofie werkt.´

Links Anaïs Merlin, (Fiordiligi), Johanna Reithmeier (Dorabella), Nile Senatore (Ferrando) en Anthony Rivera (Guglielmo) Foto: © Mario Guerra, La Petite Bande

Maar het is dan wel begrijpelijk dat het voor een normaal operahuis erg moeilijk is om een jaar te werken aan Così fan tutte.

Sigiswald: ´Ja, maar wij zijn net gek genoeg om dit toch te doen. Zonder gekheid is dit niet te doen. Je moet eigenlijk alle tegenstand naast je neer te leggen en het met de middelen die je hebt, tòch doen!´

Marie: ´Maar de mensen van mijn cast zijn niet allemaal nieuwe mensen. Voor zover het kan, ga ik verder met mensen waarmee ik al gewerkt heb. Dan zijn er wel een paar nieuwe mensen bij gekomen. Het is een proces. Het is eigenlijk mijn doel om een troep zangers te hebben die deze taal en werkwijze in zich geïntegreerd hebben. Dan zijn ze ook veel vrijer op het podium! Ik geef ze wel een regie met bepaalde gestes op bepaalde momenten, maar ik zeg er altijd bij ´tenzij jij iets beters voorstelt´. In de 18de eeuw hadden de zangers veel meer artistieke vrijheid, omdat er geen regisseur wàs en omdat er maar één acteer-, een theatrale taal was. Die was er gewoon en de zangers “spraken” die. Dat is de richting waarin ik wil gaan.´

Is het Concertgebouw, een 19de eeuwse zaal, dan een groot compromis?

Sigiswald.´Een uitdaging ook, maar we zijn natuurlijk heel blij met het Concertgebouw waar we dit kunnen doen.´

Marie:´Het is de bedoeling dat deze productie kan reizen. We zouden natuurlijk graag in operahuizen staan met 10 voorstellingen, maar we zijn al jaren geleden gestopt met dat voor te stellen.´

Sigiswald:¨Het is al tientallen jaren bijna unaniem de politiek van operahuizen om moderne bewerkingen de voorkeur te geven. Je hebt dan soms wel een barokorkest in de orkestbak, maar wat op de bühne gebeurt is absoluut niet in deze esthetiek en daar heb ik van het begin af aan moeite mee gehad, al meer dan vijftig jaar. Maar daar kan ik niet veel aan doen.  We hebben wel een paar keer iets kunnen doen, zoals L’ infedelta delusa van (Haydn) in 1991 in Antwerpen in een regie van Philippe Lenael en ook met hem  I disingannati  van Caldara in het Festival van Innsbruck. En ook kleinere werken als La Serva padrona van Pergolesi. ´

Samenwerking tussen vader en dochter

Marie: ´We zijn begonnen in 2012 om in de zomer de “La Petite Bande Academy” te organiseren, waarbij Sigiswald met de instrumentalisten werkt en ik met de zangers, werkend naar gezamenlijke eindconcerten. In 2014 volgde  dan voor het eerst een opera met La Petite Bande zelf. Soms zijn er wel eens kleine conflicten tussen ons, maar die lossen we altijd snel op. Voor mij zijn in opera de zangers het belangrijkst en dat was ook in de 18de eeuw zo. Dus soms hebben we een situatie waarbij het orkest zich soms maar even moet aanpassen aan de zangers.´

Sigiswald: ´Het is ongelofelijk om in Marie dingen te herkennen die nog jeugdiger en dwingender naar boven komen dan bij mijzelf al die jaren geleden. Dat is fantastisch om te zien. ´

Posterontwerp voor Così fan tutte door Marieke Sileghem©

In de 18de eeuw was uw rol als dirigent er helemaal niet en had u het orkest vanaf de viool geleid.

Sigiswald:´We hebben als La Petite Bande geen staatssubsidies meer dus weinig poen. Mede daarom heb ik de partituur teruggebracht tot een bezetting van een strijkkwintet met twee hoorns, overigens in lijn met achttiende eeuwse praktijken. Als ik twintig of dertig jaar jonger was geweest had ik de opera zelf als violist geleid. Maar zo’n moeilijke partij van eerste viool spelen en tegelijk de hele opera leiden, is wel heel veel.

Marie: ´Così is zo’n lang en complex werk dat ik hem heb gezegd heb dat hij dat echt moet dirigeren.´

Sigiswald: ´Ik ga nu discreet staan zwaaien!´

Così fan tutte wordt op 11 december in de Grote Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam uitgevoerd.

Aanvang is om 14.15 uur

Verder lezen, kijken en luisteren

Voor bezoekers van de website van Place de l´Opera is er hier een speciale kortingsactie.

Meer informatie op de website van La Petite Bande.

Eerder dit jaar was er al aandacht voor het 50 jarig bestaan van La Petite Bande.

Er is een prachtige Cd versie van Così fan tutte door La Petite bande onder leiding van Sigiswald Kuijken.

Vorig artikel

Kleurloze Alzira van Verdi in Luik

Volgend artikel

DNO laat raadsel van Turandot onopgelost

De auteur

Bo van der Meulen

Bo van der Meulen