BuitenlandOperarecensie

Glucks Orphée maakt veel indruk in Luik

Hoe goed kan een regie zijn? De Orphée et Eurydice die de Opéra Royal de Wallonie in huis heeft gehaald, kan als indrukwekkend en ontroerend worden omschreven. Gestileerde bewegingen, schimmig grijze achtergronden en een schilderij van Camille Corot zijn de ingrediënten voor deze effectieve regie van Glucks meesterwerk.

Een prachtige rol vervult het koor in deze opera. (© Opéra Royal de Wallonie-Liège)

Tot in Peking zal de smartelijke kreet van Orphée worden gehoord: “Eurydice!” Want het Beijing Music Festival is één van de acht coproducenten van de productie van Glucks opera over het drama van Orphée, die alsnog zijn Eurydice verliest. Dit operaproject werd vorig jaar oktober opgezet vanuit de Parijse Opéra Comique en waaiert nu uit naar het Luikse operahuis. Het heeft de regie, decorontwerpen en kostumering door het team van regisseur Aurélien Bory overgenomen, maar geeft een eigen invulling wat betreft solisten, koor en orkest.

In Parijs speelde het in oude muziek gespecialiseerde orkest Pygmalion, geleid door Raphaël Pichon. In Luik is het symfonisch orkest getraind op dat terrein door de Belgische oudemuziekspecialist Guy Van Waas. Hij inspireerde het Luikse orkest vrijdagavond tijdens de première tot een mooie, heldere klank in de strijkers, tot vloeiend, zoet spel van de fluiten in Eurydice’s ontboezeming ‘C’est asile aimable et tranquille’ en een krachtig geluid in de koperblazers. Een uitblinker was de eerste hoboïst in de omspeling van Orphée’s aria ‘Objet de mon amour’. De eerste fluitist verblufte met de virtuoze weergave van een speciaal voor deze productie toegevoegde cadens.

Potente Orphée

De productie volgt de partituur die Hector Berlioz samenstelde op basis van zowel de Weense, in het Italiaans gezongen versie uit 1762 en de Franstalige bewerking die Gluck presenteerde in Parijs in 1774. Berlioz was een fanatiek bewonderaar van de opera’s van Gluck (“Hij is de Jupiter van onze Olympus”) en deed Orphée in het Frans herleven; na 1774 was het werk op de achtergrond geraakt.

In de oorspronkelijke opzet was de titelrol toebedacht aan een castraat-alt; voor Parijs zette Gluck de partij om naar hoge tenor (in de Franse muziekcultuur waren castraten taboe). Berlioz koos voor een vrouwenstem, een mezzosopraan (de beroemde Pauline Viardot) en in die versie kreeg het werk algemene verbreiding. De befaamdste vertolkster in de twintigste eeuw was Kathleen Ferrier, die de Italiaanse versie zong.

In Luik zingt de Armeense mezzo Varduhi Abrahamyan een vooral potente Orphée, gekleed in een stoer uitziend zwart pak met wit overhemd. Haar met hartstocht geuite kreet “Eurydice!” en de uitval van woede jegens de goden, pasten in het muzikale gevecht dat Orphée voert om te mogen oversteken naar de onderwereld teneinde zijn geliefde Eurydice terug te brengen naar het leven in de bovenwereld. Op dat gevecht legde componist Gluck zijn focus. We krijgen bij hem niet te zien hoe en waarom Eurydice stierf. Gluck zet de kijker-luisteraar direct in het conflict.

Varduhi Abrahamyan en Mélissa Petit als Orphée en Eurydice. (© Opéra Royal de Wallonie-Liège)

Vol moed, met grote stem en stevige coloraturen reageerde Abrahamyan in de aria ‘Amour viens rendre à mon âme’ op de mededeling van Amour dat Orphée onder voorwaarde zijn Eurydice kan ontmoeten en meenemen. Maar in de meer lyrische passages, zoals in de ontmoeting met Eurydice, bleef de mezzo van Abrahamyan steken in een koele voordracht, waarin weinig emotie doorklonk.

In de stevige dialoog die de geliefden voeren als Orphée weigert om te kijken en Eurydice in toenemend wantrouwen de tocht uit de onderwereld torpedeert, klonk wel emotie door. Het was vooral de in het wit geklede Franse sopraan Mélissa Petit die in deze grote en beslissende dialoog vanuit een lieflijke expressie naar een steeds feller betoog groeide. Ontroerend mooi had zij al haar opkomstaria gezongen in het derde bedrijf, ‘C’est asile aimable et tranquille’, gedragen door zoete fluitklanken.

Geen goden beïnvloeden rechtstreeks de voortgang. Glucks tekstschrijver Raniero de Calzabigi plaatste de liefde, Amour, in de cruciale rol als boodschapper van goed nieuws. Met haar entrée, ‘Si les doux accords de ta lyre’, zorgde de Franse sopraan Julie Gebhart voor een gouden moment met haar sierlijke geluid, geheel in overeenstemming met haar gouden gewaad.

Een prachtige rol vervult het koor in deze opera. Meteen aan het begin werd de klaagzang van herders en bosnimfen (‘Ah, dans ce bois’) met droeve expressie gezongen. In de rol van furiën die de toegang versperren kwam de koorzang niet overtuigend over. De aanvankelijke reactie op Orphées smeekbedes (“Non”) klonk niet fel en bits. Dat kan hebben gelegen aan de positie van de koristen, liggend op het toneel in een cirkel, waardoor het geluid mogelijk werd gedempt. In de scène van de Elyseese velden werd met zoete stemmen de idyllische sfeer waargemaakt.

Camille Corot

In zijn regie streeft Aurélien Bory naar strakke bewegingen en een weinig emotionele presentatie van het drama. Hij laat alle ruimte aan de muziek om de vele gevoelswaarden over te dragen op het publiek. Bory toont de handelingen op het toneel ook via een enorme spiegel, die schuin in de toneeltoren is opgehangen. Het openingsbeeld was meteen raak: Eurydice ging liggen op een groot zwart doek, dat als een doodskleed om haar heen werd gedrapeerd. Daaromheen schaarden zich de herders en nimfen in hun treurzang.

Mélissa Petit zong ontroerend mooi haar opkomstaria ‘C’est asile aimable et tranquille’. (© Opéra Royal de Wallonie-Liège)

In diverse scènes vulden enkele dansers de emotionele inhoud van scènes in, zoals in de furiënscène, waarin binnen de cirkel met zangers een woeste breakdance plaatsvond. Met behulp van dansers die een enorme hoepel in beweging brachten, kreeg de opkomst van Amour het karakter van een bovennatuurlijk wonder. Knap hoe Julie Gebhart zich in de schokkende draaiingen vocaal niet van de wijs liet brengen.

Mooi was de projectie van een schilderij van Camille Corot, die midden negentiende eeuw, precies in de tijd dat Berlioz de opera deed herleven, de scène vastlegde dat Orphée zijn Eurydice meevoert uit het schimmenrijk. Precies zo plaatste Bory de zangers in een gestileerde pose, terwijl zij in steeds hartstochtelijker dialogen zowel hun liefde als hun wantrouwen uitzongen. Dansers wikkelden een lange zwarte doek rond beiden, waarmee de onafwendbaarheid van het noodlot in beeld werd gebracht.

Eurydice stierf voor de tweede maal en werd in dat doek (reflectie van het openingsbeeld) opgenomen en door de onderwereldschimmen meegesleept, Orphée achterlatend. Op het voortoneel, front zaal, zong Varduri Abrahamyan de befaamde aria ‘J’ai perdu mon Eurydice’, niet als een treurzang, maar als een aria van spijt, krachtig van expressie. Een spannend slot van een indrukwekkende productie.

Orphée et Eurydice is nog tot en met 26 oktober in Luik te zien. Zie voor meer informatie de website van de Opéra Royal de Wallonie.

Vorig artikel

Zwijnenstal: sterke bewerking Animal Farm

Volgend artikel

Wiard Witholt zingt Malatesta in Augsburg

De auteur

Franz Straatman

Franz Straatman