FeaturedOperarecensie

Bewerking Offenbach-hit mist finishing touch

Ondanks puik acteerwerk en creatieve projecties mist er iets in De zaak Hoffmann. Bovenal een boventiteling, maar daarnaast ook een sprekend ensemble en de nodige vocale finesse. Het maakt de Offenbach-bewerking van Opera Studio Nederland niet eensluidend overtuigend.

V.l.n.r.: Madieke Marjon, Martijn Cornet, Tao Tong en Robert Buckland (foto: Maarten van de Velde).
V.l.n.r.: Madieke Marjon, Martijn Cornet, Tao Tong en Robert Buckland (foto: Maarten van de Velde).

Opera Studio Nederland gaf voor haar afsluitende productie van het jaar Corina van Eijk, artistiek leidster van Opera Spanga, de opdracht Les Contes d’Hoffmann te bewerken. In de hit van Offenbach vertelt dichter Hoffmann in een theatercafé enkele studenten over de drie grote liefdes in zijn leven: de pop Olympia, de zangeres Antonia en de courtisane Guillietta.

De bewerking van Van Eijk ging gisteren onder de titel De zaak Hoffmann in première in het Compagnietheater in Amsterdam. De regisseur gebruikt – zoals vaker in haar werk – veel projectie: een groot deel van het verhaal speelt zich af op een scherm. De solisten springen daarbij naadloos van doek naar toneel. Die mix tussen toneelspel en projectie, tussen cartoon en werkelijkheid, is goed gevonden en leidt tot allerlei grappen. Op die manier weet Van Eijk met weinig middelen een leuk verhaal te vertellen en kleedt ze de voorstelling aan met tal van frivole details.

Erg leuk, maar het is een raadsel waarom er geen boventiteling is. Ja, Van Eijk gebruikt nooit boventiteling in haar producties, maar in dit geval was het meer dan gewenst geweest. Dat de uitspraak van de solisten niet geweldig is, is het punt nog niet eens. Al zouden ze allemaal vloeiend Frans spreken, dan kampte de voorstelling nog met hetzelfde probleem. Want als je de avond enigszins toegankelijk wilt houden, moet je er gewoon niet vanuit gaan dat iedereen in de zaal het Frans beheerst.

Nu worstelen de toeschouwers met een gebrek aan vertaling. In sommige scènes is de projectie op het scherm een houvast, een soort beeldende tolk. Maar scènes waarin de geprojecteerde show naar de achtergrond verdwijnt, vallen in het water. Je moet op basis van enkele suggesties op het toneel maar proberen te bekokstoven waar precies over gezongen wordt. Het gevolg: veel getuur in het programmaboekje.

Naast dat bezwaar is het ook gewoon een veronachtzaming van de tekst van Jules Barbier. Tekst is een onderdeel van opera, zeker bij Offenbach, maar daar is in deze productie vrijwel niets van terug te merken. Alsof je op vakantie in een land waar je de taal niet van spreekt naar een opera gaat. Best leuk misschien, maar het is niet compleet.

V.l.n.r.: Martijn Cornet, Robert Buckland en Tara Pigal (foto: Maarten van de Velde).
V.l.n.r.: Martijn Cornet, Robert Buckland en Tara Pigal (foto: Maarten van de Velde).

Het Blazersensemble Zuiderwind weet onder leiding van Jos van de Braak de vertaalslag ook niet helemaal te maken. Hun muzikale bewerking is weinig sprekend. Op enkele meer solistische passages na (vooral van hobo) blijft het spel op de vlakte. Het is te veel van hetzelfde, te weinig expressie.

Daartegenover staat een prima acteerprestatie van de jonge cast. Tao Tong speelt op leuke wijze de naïeve, verliefde Hoffmann. Tara Pigal is een vrolijke, grappige Olympia. Maar vooral Martijn Cornet en Robet Buckland spreken tot de verbeelding. De heren gaan eerst helemaal los als de dronken studenten Nathanael en Hermann en doen er nog eens een schepje bovenop als de knotsgekke uitvinders Spalanzani en Cochenille. Heerlijk overdreven en grotesk.

Vocaal moet het publiek dan weer met minder genoegen nemen. Zo zingt Britt Truyts als Antonia op zichzelf genomen mooi, maar ze is absoluut niet de tere zangeres die lijdt aan tuberculose. Ze klinkt alsof tuberculose niets van doen heeft met je lichamelijke gesteldheid.

Tara Pigal zingt beheerst de coloratuuraria van de pop Olympia, maar ze mist de kracht en trefzekerheid die van die aria één van de hoogtepunten van de opera zouden kunnen maken. Dat geldt ook voor veel andere stemmen: ze zijn wel mooi, maar boren zich niet bij je naar binnen.

Gelukkig is het centrale duo Hoffmann/Niklausse (Tao Tong/Madieke Marjon) aardig om te beluisteren. Tong heeft een hevig vibrerende tenor (je moet er van houden), die in elk geval amper verzwakt. Marjon heeft een donkere, maar niet zo agressieve mezzo, waarmee ze helder haar rol vertolkt. Aangenaam om naar te luisteren.

Als je al deze dingen op een weegschaaltje zou leggen, zou de slotsom ergens in het midden blijven balanceren. De productie is leuk opgezet, maar mist de finishing touch. En de boventiteling, want dat blijft een onbegrijpelijk gemis.

Vorig artikel

Kinderopera van Ravel in Concertgebouw

Volgend artikel

Vlaamse Opera gaat tegen de stroom in

De auteur

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman

Jordi Kooiman is journalist en muziekliefhebber. Hij richtte in januari 2009 Place de l'Opera op en leidt sindsdien het magazine.