Mijn en Robert Carsens Puccini
Giacomo Puccini is een van de meest geliefde operacomponisten aller tijden. Zijn 100ste sterfdag op 29 november is daarom aanleiding voor persoonlijke verhalen over de Italiaanse meester. We zouden graag van u, onze lezers, horen wat uw speciale band met Puccini is, of wat zijn opera’s zo bijzonder maakt.
Tussen zijn honderdste sterfdag op 29 november (1924) en zijn geboortedag op 22 december (1858) heeft u 23 dagen de tijd ons uw persoonlijke relaas te sturen. We zullen ze op de website publiceren en onder de inzendingen trekken we een ‘winnaar’ die een Cd-set met de complete opera’s van Puccini zal ontvangen. We hopen van u te horen.
Stuur uw verhaal naar: redactie@operamagazine.nl onder vermelding van Ik hou van Puccini.
Peter Franken over zijn Puccini.
Op het toneel een klassieke koets waarin een jong meisje probeert te vluchten. Op het laatste moment arriveert haar oudere aanbidder, met de zedenpolitie in zijn kielzog. Hij rukt de deur open en een stortvloed aan juwelen loopt over zijn schoenen.
Zo verliep mijn eerste kennismaking met Robert Carsen als regisseur. Het meisje was Manon Lescaut, dat zozeer verstrikt was geraakt in haar hang naar weelde dat ze niet met lege handen kon vertrekken naar haar jonge minnaar Des Grieux. De voorstelling was door de Vlaamse Opera overgenomen van de Parijse Opera en werd de blikvanger van seizoen 1991/1992. Miriam Gauci vertolkte de titelrol, in mijn herinnering mooier dan ik sindsdien gehoord heb.
Het succes van deze Manon Lescaut was voor intendant Marc Clemeur aanleiding om Carsen direct terug te vragen voor een nieuwe Puccini-productie. Maar vermoedelijk speelde er nog meer mee.
Naar verluidt had Gerard Mortier, de toenmalige intendant van de Brusselse Munt, zich als volgt over Puccini uitgelaten: ‘Giacomo Puccini is voor mij het summum van slechte burgerman kunst uit de negentiende eeuw. Wat kunnen mensen op het einde van de twintigste eeuw nog opsteken van een opera als Madama Butterfly? Die hele handel moet de vuilnisbak in!’
Replicerend schijnt Clemeur te hebben gesteld: ‘Vanaf dat ik hier kwam, heb ik dingen willen doen die in de Munt niet gebeuren. Zo koos ik voor Puccini – Mortier haat Puccini en het is mijn stokpaardje.’
Puccini Cyclus
Wat hier natuurlijk doorschemert, is de enorme rivaliteit die in die tijd tussen beide huizen bestond. Hoe het ook zij, indirect hebben we die prachtige Puccini-cyclus die Carsen in de jaren negentig voor de Vlaamse Opera deed kennelijk aan Mortier te danken.
Robert Carsen (Toronto, 1954) is nu niet meer weg te denken uit het operalandschap, maar in 1990 was hij een betrekkelijk onbekend talent, een Geheimtipp. Niet dat hij al die tijd stil had gezeten. Na een opleiding als acteur en diverse klussen als assistent-regisseur mocht hij in 1988 zijn eerste eigen regie doen: Boito’s Mefistofele in Parijs. Daarna volgden ensceneringen in onder meer San Francisco (de befaamde Mefistofele productie met cultstatus), Zürich, Frankfurt, Santa Fe en (in 1990) Manon Lescaut in Parijs.
Doordat ik een abonnement had in Antwerpen, heb ik alle Puccini’s aldaar meerdere keren gezien. Carsen, Puccini en Antwerpen zijn in mijn operageheugen als het ware versmolten tot één geheel.
Mijn kennis van Puccini was tot dan toe zeer beperkt. Ik bezat als tiener een LP met daarop highlights van La bohème. Het was de inmiddels legendarische opname met Tebaldi en Bergonzi onder Serafin. Ik moet die plaat wel vijftig keer gedraaid hebben. Je kon op het laatst bijna tegelijkertijd de keerzijde horen als je hem afspeelde.
Carsens Bohème was een groot succes en is een paar jaar geleden nog eens hernomen. Het is die productie met de enorme kachelpijp en het grastapijt met bloemen dat snel kon worden opgerold. En natuurlijk moest het volledige koor zich ontkleden tegen het einde van de scène in Momus. Van zijn Tosca heb ik in eerste instantie niet veel meegekregen. Ik had deze voorstellig in mijn abonnement op zelfde dag dat ik rond het middaguur thuiskwam uit Hongkong. Mijn gezelschap wist te vertellen dat ik meermalen in slaap ben gevallen, ook tijdens Vissi d’arte. Gelukkkig slaagde ik er wel in op de terugreis in de auto wakker te blijven. En later zag ik natuurlijk een herneming.
In 2009 maakte Carsen een nieuwe Tosca, ditmaal voor Oper Zürich. Die heb ik natuurlijk op BluRay in huis gehaald. De meester is het nog niet verleerd, deze is nog mooier dan die uit Antwerpen. Jonas Kaufmann en Emily Magee geven een zeer overtuigende vertolking van het liefdespaar. Thomas Hampson als Scarpia is een minder goede keuze.
Na die producties van La bohème en Tosca kwam Carsen met een Madama Butterfly, in de oorspronkelijke versie. ‘Oerversie van Butterfly is nog erger,’ kopte een recensie, waarmee werd gedoeld op het immens schrijnende karakter van dit liefdesdrama.
Op het toneel was de boeg van een schip te zien, dat zich in een groot puzzelstuk had geboord. Meerdere puzzelstukken deden dienst als grondplaten, samen globaal de kaart van Japan voorstellend. Alle personages bleven steeds netjes binnen die grondplaten, behalve op het einde, toen Kate Pinkerton onbekommerd ‘de zee inliep’. Het Amerikaanse oorlogsschip en de ongevoelige Kate symboliseerden de clash tussen de twee culturen.
De wanhopige poging van Cio-Cio-San om zichzelf tijdens een droomscène te laten geloven in een goede afloop, slechts gevolgd door haar onvermijdelijke zelfmoord, maakten het beeld compleet. Het was een Butterfly die menig toeschouwer door merg en been ging.
Daarna volgde Turandot, een eyeopener op het gebied van koorregie. Nooit eerder had ik een enscenering gezien waarin het koor zo volledig was geïntegreerd in de handeling. Het bewoog zich als een zwerm vogels, zozeer leek het gekneed te zijn tot een enkel organisme. Elke regisseur die moeite heeft met een koor op het toneel – en dat zijn er heel wat – zou de opname van deze productie eens goed moeten bestuderen. Een bijzonderheid van deze productie was de complete uitvoering van het slot van de opera zoals dat in 1928 door Franco Alfano werd gecomponeerd met behulp van Puccini’s nagelaten schetsen. In navolging van Toscanini wordt hiervan meestal slechts een deel uitgevoerd, zo niet in de Vlaamse Opera.
In La fanciulla del West ten slotte deed de situering van de protagonisten in een filmdecor zijn intrede tijdens de laatste akte. Een nieuwigheid, mede ingegeven door de aard van de muziek, die de nodige navolging zou vinden.
De cyclus werd in 1997 afgesloten met Il trittico dat werd geënsceneerd als ware het een generale repetitie. Cheryl Barker maakte hierin de meeste indruk met haar vertolking van Angelica. En als om aan te geven dat de rivaliteit nog niet voorbij was, programmeerde Mortiers opvolger direct daarna in Brussel zijn eigen productie van dit drieluik.
Al met al heeft Carsen de deur tot Puccini’s wereld voor me geopend. Alleen Le Villi, Edgar en La rondine heeft hij daar niet mogen regisseren. Gelukkig staat Le Villi komend voorjaar op het programma van Opera Zuid met Silvia Sequiera als Anna. La rondine wordt weinig uitgevoerd maar was kort geleden nog te zien Live from The Met, een kans voor open doel voor alle Puccini liefhebbers die nu eindelijk eens al zijn opera’s in geënsceneerde vorm willen beleven. Van Edgar is een dvd beschikbaar en eerder deze maand waren er drie voorstelling van te zien in Nice. Ik kon er helaas niet bij zijn. Misschien dat dit 100e sterfjaar voor een dichterbij gelegen operahuis aanleiding zal zijn dit interessante werk ook eens te programmeren. We houden moed.
Peter Franken over Tosca in de Metropolitan Opera
Peter Franken over La Rondine.
Heeft u ook een verhaal over Puccini? Stuur het naar: redactie@operamagazine.nl onder vermelding van Ik hou van Puccini.
Wij van Puccini.