Operarecensie

Berlijns succes voor Nederlandse regisseur

De Nederlandse regisseur Jetske Mijnssen houdt van gothic: een zwarte lijkbaar is het centrum van haar productie van Don Pasquale bij de Komische Oper Berlin. Een grappige interpretatie van het verhaal, met betrokken zangeracteurs en de grootste notaris die je ooit gezien hebt.

Scène uit Don Pasquale (foto: Monika Rittershaus).

Voor uw bestwil: als iemand in uw familie ernstig ziek is of kort geleden overleden is, zal u het waarschijnlijk moeilijk vinden te genieten van de lichtzinnigheid waarmee de Nederlandse regisseur Jetske Mijnssen zwarte humor aan de dag legt.

Don Pasquale is oud en ziek, maar bereidt met plezier zijn eigen begrafenis voor. Zijn huis is een enorme, schemerige ‘laatste rustplaats’, bekleed met donkerblauw satijn. Zijn protserige doodkist in zwart en goud, omringd door koperen kandelaren, staat midden op het toneel. Een decor (Paul Zoller) dat je allerminst zou verwachten bij Donizetti’s lichtste en meest amuserende ‘opera buffa’.

En toch, het is geen ‘hardcore regietheater’. Als je niet te gevoelig bent voor de gothic-stijl, zit het concept van Mijnssen eigenlijk heel dichtbij de bourgeoise, geldbeluste geest van de opera. Bovendien wordt het pezier in de voorstelling nauwelijks onderbroken.

De productie bereikt een zeldzaam grappige piek op het moment dat de notaris binnenkomt om het huwelijkscontract te tekenen, hier een twee meter lange travestiet in zakenpak, vertolkt door de jonge bas Ingo Witzke uit de Opernstudio van de Komische Oper. Nooit zag ik deze scène zó grappig.

Opwindende momenten als deze hielpen me vergeten dat de opera in het Duits werd gezongen en dat die zang niet bepaald een onverdeeld genoegen was om te horen. Vergeet Bruscantini, Serra, Schipa en al hun erfgenamen als je de Komische Oper betreedt. Leun gewoon achterover en geniet van het spel.

En natuurlijk van de muziek. Maestro Barbacini dirigeerde het orkest met alle mogelijke geestdrift en dynamische variatie. Met dank aan zijn ervaring wist hij ook wat homogeniteit in de uiteenlopende groep zangers te brengen.

De jonge Günter Papendell triomfeerde als de schurk Malatesta

Don Pasquale werd gezongen door Jens Larsen, een bas die al tien jaar lang ongeveer alles in het operahuis zingt. Hij is niet gezegend met een natuurlijk mooie stem, maar hij heeft een goede techniek, waardoor hij in elke positie kan zingen die de regisseur hem vraagt aan te nemen. Bijvoorbeeld racend op een rollator over het toneel. En niet onbelangrijk: zijn ‘Aspetta, aspetta cara sposina’ in de derde akte was uitstekend.

De sopraan Christiane Karg was niet zo volwassen als haar collega als het ging om techniek, maar in haar beroemde cavatina compenseerde ze visueel wat ze vocaal miste. Ze was een aantrekkelijke Norina, droeg de prikkelende kostuums van Arien de Vries (nog een Nederlander in het artistieke team) goed en beschikte over alle humor en scherpzinnigheid om het verhaal te laten werken.

De jonge bariton Günter Papendell was als doctor Malatesta de triomferende schurk van het verhaal. In de regie van Mijnssen kreeg hij aan het einde al het geld. Én het meeste applaus, want zijn vertolking was vocaal en theatraal het meest compleet van de cast.

Grappig genoeg wilde Mijnssen Ernesto neerzetten als een nerd, wat de jonge Adrian Strooper met (te) grote ijver deed. Zijn stem was echter nog niet geschikt om zijn rol bekwaam te doorstaan, een rol waar je de zoetste ‘tenore di grazia’ voor nodig hebt.

Zijn eerste aria en cabaletta stelden hem voor veel moeilijkheden. Alleen de ‘serenata’ – onmerkbaar versterkt gezongen van achter de coulissen – sprong eruit. Het leek uit de mond van een andere zanger te komen.

Barbacini leverde een wondertje door het orkest in toom te houden in het laatste liefdesduet tussen Ernesto en Norina (het onweerstaanbare ‘Tornami a dir che m’ami’) waardoor ze ongedwongen en zoet konden zingen. De avond van de twee hoofdrolspelers werd hierdoor gered, de scène werd beloond met veel bravo’s van het publiek.

Veel waardering kregen ook het operahuis en Jetzke Mijnssen en haar team. Een Nederlands succes in Berlijn!

Er zijn nog negen speeldagen tot in juli 2010. Zie voor meer informatie de website van de Komische Oper Berlin.

Alessandro Anghinoni is correspondent van Place de l’Opera in Berlijn. Hij is Italiaans maar woont sinds 2000 in de Duitse hoofdstad. Hij is vertaler van beroep en schrijft regelmatig over opera. Voorheen voor bladen als Opernwelt, tegenwoordig op zijn blog Operello&Operella.

Vorig artikel

Genève waarschuwt publiek voor Lulu

Volgend artikel

Domingo zingt in Nederlandse bioscopen

De auteur

Alessandro Anghinoni

Alessandro Anghinoni