Operarecensie

Carolyn Sampson straalt en roert als Dido

In een minitournee langs een aantal Nederlandse concertzalen deden Robert King en zijn King’s Consort woensdag het Concertgebouw aan. Purcell zit dit ensemble in het bloed, zo bleek uit een sobere maar buitengewoon intense vertolking van Dido and Aeneas.

Carolyn Sampson (foto: Annelies van der Vegt).

Het was het derde van vier concerten, op evenzoveel dagen. Enige metaalmoeheid zou de musici vergeven kunnen worden, en wellicht ook de luisteraars… Overbekendheid ligt immers op de loer bij deze veelvuldig uitgevoerde en op de plaat vastgelegde barokopera. Zeker Dido’s Lament eindigt steevast boven aan de lijstjes van klassieke tophits.

Toch wordt juist dit kleine juweeltje gekenmerkt door onopgeloste raadsels, zoals de gelegenheid en datum van de eerste uitvoering. De gedocumenteerde productie in 1689 op een meisjesschool was hoogstwaarschijnlijk niet de première. Die vond vermoedelijk eerder plaats, tijdens de regeerperiode van de prachtlievende Charles II. Of van zijn katholieke opvolger James II, zoals Robert King in zijn inleidende praatje suggereerde.

Dat laatste zou een verklaring bieden voor de politieke allegorie die het werk ongetwijfeld bevat. Aeneas is dan een weinig vleiend portret van de koning die zich door paapse intriganten (lees: de heksen) laat opstoken om het Britse volk (lees: Dido) te verwaarlozen, ten gunste van ‘Rome’.

Voor de pauze klonk Purcells eerste welkomstode voor James, Why, why are all the muses mute? uit 1685. Hier is de beeldspraak glashelder: het naar de hel verdreven ‘threatening monster’ slaat op Charles’ bastaardzoon die een mislukte opstand met een afgehakt hoofd moest bekopen. Aeneas’ gepoch in de tweede akte over een ‘monster’s head’ op zijn speer is in dit verband veelbetekenend…

Grimmige tijden, maar een nieuwe vorst werd toen tenminste met een lofzang op hoog niveau geëerd! Het declamatorische intro trok gelijk de aandacht, gezongen door de ervaren maar misschien wat vermoeide tenor Charles Daniels. De zoete counter Robin Blaze bracht een roerende ode aan zijn vaderland, maar Roderick Williams, hier als bas geafficheerd, kwam naar mijn idee draagkracht tekort in de laagste noten van het ‘down, down to hell’.

Bewonderenswaardig was de homogene klank van het kleine strijkersensemble. Strak en gedetailleerd, maar waar nodig ook in staat tot het trekken van langgerekte lijnen. Na al het wapengekletter en kruiperig gefleem eindigt de ode in verstilde melancholie. Koor en orkest zetten met een zijdezachte, wegstervende klank gelijk de toon voor na de pauze.

Dido and Aeneas besluit namelijk op vergelijkbare wijze, maar ook de ouverture had al een opvallend breekbaar karakter. Zo werd een boog getrokken over de gehele uitvoering waarin, ondanks de levenslustige en theatrale aspecten, steeds een onderhuidse weemoed hoorbaar was.

Robert King koos voor een enigszins puriteinse benadering door af te zien van houtblazers en ingevoegde muziek voor het verdwenen slot van de tweede akte. De enige aanvullingen die hij zich veroorloofde waren fantasievolle dansen op barokgitaar en onheilspellend krassende strijkers die de sfeer van de heksengrot schetsten.

Dat bood natuurlijk de mogelijkheid tot vals gekakel voor het koor en voor Robin Blaze, die behalve de Spirit ook de Sorceress vertolkte. Een man in deze rol is eerder vertoond, maar betrof dan meestal een bariton. De daarmee gepaard gaande groteskheid zou niet goed passen in deze stemmige uitvoering en Blaze hield het bij snerpende uithalen in de hoogte.

The King's Consort (foto: Taco van der Werf).

Met zijn rondborstige bariton was Roderick Williams hier perfect op zijn plaats als dommige macho Aeneas en Charles Daniels kreeg de lachers op zijn hand door als ladderzatte Sailor bijna de trap af te kukelen.

Maar de spil van elke uitvoering is uiteraard Dido, in het verleden vertolkt door stemmen variërend van Wagner-kanon Kirsten Flagstad tot de ragfijne Britse barokdiva Emma Kirkby. Momenteel komt die eretitel toe aan Carolyn Sampson, beschikkend over een beeldschone jeugdige sopraan. Ze was een echte lentekoningin, de spreekwoordelijke English Rose, maar contrasteerde toch voldoende met de bescheiden Belinda van de loepzuivere Grace Davidson.

Zou zo’n stralende stem wel voldoende tragiek kunnen overbrengen, vroeg ik mij van tevoren af. Ten onrechte. Sampsons krachtige maar beheerste hoge noten waren gevoelige hartenkreten en met die passie wist ze me meer te ontroeren dan menig ‘statige’ Dido uit het verleden.

Overigens zette ze, in weerwil van de traditie maar met aangrijpend effect, het allerlaatste ‘Remember me’ fluisterzacht in. Ook met andere subtiele variaties nam ze een gezonde vrijheid ten opzichte van het notenbeeld. Daardoor kwam het typisch Purcelliaanse effect van een schijnbaar geïmproviseerde lijn boven een rigide basfundament nog beter uit de verf.

Tijdens het instrumentale naspel van het slotkoor sprak Robert King de in 1689 geschreven epiloog van Thomas D’Urfey uit. Met daarin een oproep aan pedante critici niet te streng te zijn… Ik voel me wel aangesproken maar zie er ook geen enkele reden toe. Want met deze heerlijke avond deed The King’s Consort haar grote reputatie op Purcell-gebied alle eer aan.

Zie voor meer informatie de website van het Concertgebouw.

Vorig artikel

Kameroperahuis geeft opera's cadeau

Volgend artikel

Liefde en haat in nieuw seizoen Luik

De auteur

Martin Toet

Martin Toet