FeaturedOperarecensie

Rheingold opent onvergetelijk in München

De Bayerische Staatsoper eindigt traditiegetrouw zijn seizoen met hernemingen van producties die in de loop van het seizoen al te zien waren. Wagners Das Rheingold (onderdeel van een complete Ring) was dinsdag aan de beurt. Een buitengewoon krachtig openende maar daarna wat wisselvallige voorstelling.

Scène uit Das Rheingold (foto: Bayerische Staatsoper).

Regisseur Andreas Kriegenburg zorgt voor een onvergetelijke beginscène. Als het publiek de zaal binnenkomt, zit een grote groep figuranten op het toneel gezellig aan een picknick. Niets wijst op het nakende onheil.

Het licht in de zaal dooft. De figuranten doen hun kleren uit en smeren zich in met blauwe verf. Ze gaan liggen, raken in mekaar verstrengeld en suggereren met ritmische bewegingen het golven van een rivier. Ondertussen zet het orkest in met de muziek die een rivier suggereert. Het achterdoek kleurt donkerblauw. De Rijn op toneel!

In die rivier duiken de rijndochters op in muntgroene jurken en met lange blonde haren. En even later is daar ook Alberich, die hen probeert te vangen. Op het ogenblik dat een zonnestraal valt op het goud op de bodem van de rivier wordt een deel van de blauwe verlichting oranje, en na verloop van tijd zien we tussen de ‘blauwe’ figuranten ook één figurant die helemaal goudgekleurd is. Alberich slaagt erin die mee te pakken.

Helaas is de inspiratie van Kriegenburg na deze superbe evocatie van de Rijn niet zo enorm meer. De volgende taferelen spelen zich af in kale ruimtes met personages in hedendaagse kostuums. Alle goden dragen sneeuwwitte pruiken. De reuzen, die het Walhalla hebben gebouwd, willen dat Wotan zich houdt aan de afspraak en hen Freia meegeeft. Zij verzorgt de appelen die de goden jong houden. Nadat de reuzen met Freia vertrokken zijn, wordt iedereen op slag oud en gebocheld en Froh begint te beven als een espenblad. Een potsierlijke overdrijving.

Ook in het derde tafereel doet Kriegenburg dat: Wotan en Loge willen in het Nibelheim van Alberich het goud terughalen. Zijn ‘slaven’ zijn daar het goud aan het bewerken en om de haverklap wordt er eentje in een gat gegooid waaruit vervolgens een grote steekvlam opsteekt. Na de tiende en twintigste keer gaat het op de lachspieren werken.

Geslaagd was dan weer wel de manier waarop Wotan en Loge Alberich vangen om hem het goud en de ring, die hij inmiddels heeft gesmeed, afhandig te maken. Ze moedigen hem aan de helm te gebruiken waarmee hij zich onzichtbaar kan maken of kan veranderen in om het even wat: op het toneel staan enkele figuranten behangen met spots. Bij elke ‘goocheltruc’ van Alberich draaien ze zich naar het publiek dat door het felle licht verblind wordt. Dat laat Alberich toe te verdwijnen en terug te keren, eerst als monster en vervolgens als een pad, die Wotan en Loge kunnen vangen.

Terug thuis moet Wotan het goud, inclusief de ring, afstaan aan de reuzen om Freia vrij te krijgen. De vloek van de ring krijgt meteen zijn uitwerking, want de reuzen beginnen te ruziën om het goud en om de ring die macht geeft, en de één vermoordt de ander.

Ondertussen zijn de goden stokoud geworden. Ze zijn niet alleen meer gebocheld, maar moeten nu ook al door kinderen ondersteund en geholpen worden om vooruit te komen. Zodra Freia terugkeert, zijn ze echter weer jong en kerngezond.

De finale, waarin de goden in stoet optrekken naar het Walhalla terwijl de rijndochters vanuit de rivier jammeren om het verloren goud, is erg statisch: geen optocht, maar goden die stokstijf op het toneel staan en rijndochters die helemaal vooraan op de scène hun klacht aanheffen. Een gemiste kans om even onvergetelijk te eindigen als het begonnen was.

Vocaal veel lof: voorop de Alberich van Wolfgang Koch en de Loge van de Tsjechische tenor Stefan Margita. De indrukwekkende donkere stem van de Deen Johan Reuter kleurt Wotan en een wat aarzelende Sophie Koch zingt Fricka.

Ook de kleinere rollen, waaronder Thomas Blondelle als Froh, waren uitstekend bezet. Huisdirigent Kent Nagano, die straks aan zijn laatste seizoen in München begint, zorgde voor een stuwende en contrastrijke muzikale inbreng. Bijzondere vermelding verdienen in dit verband de hoorns en de harpen in de perfecte overgang tussen het eerste en tweede tafereel.

Al met al dus een voorstelling zoals de Rijn: met opgaande en dalende golven.

Vorig artikel

Sellars 'ritualiseert' prachtige Matthäus

Volgend artikel

118e Proms-seizoen van start

De auteur

Peter Vandamme

Peter Vandamme